Rijksontledingslaboratoria voor Landbouw
Laboratoria voor landbouwchemische analyse, oprichting vanaf 1875, overgenomen als staatsinstellingen in 1883.
1891-2000 | Laboratoires d’analyse de l’État |
1883-1887 | Stations agricoles de l’État |
1872-1883 | Stations agricoles de l'Association pour la fondation de stations agricoles en Belgique |
Historiek
De rijksontledingslaboratoria vingen hun bestaan aan als de landbouwstations van de Association pour la fondation de stations agricoles en Belgique. Vanaf 1872 richtte deze private vereniging naar het voorbeeld van Duitsland landbouwstations op Belgische bodem op. Een eerste station was gevestigd in het Rijkslandbouwinstituut van Gembloux (1872), een tweede in Gent (1875), een derde en een vierde in Luik en Hasselt (1878). De instellingen voerden experimenteel chemische onderzoek uit rond plant en bodem, rationele veevoeding en de bemestende waarde van diverse stoffen. Advies verlenen aan particulieren was een tweede belangrijke taak. Tot slot moesten de instellingen ook kwaliteitscontroles op kunstmeststoffen en andere landbouwproducten uit de Belgische handel uitvoeren en vulgariserend wetenschappelijke projecten op touw zetten. Het station van Gembloux fungeerde als een opleidingscentrum, waar directeur Arthur Petermann zijn assistenten klaarstoomde om de leidende functies in de andere stations te vervullen. De meeste van deze directeurs hadden een diploma van de Rijkslandbouwschool van Gembloux op zak. Petermann droeg de facto de verantwoordelijkheid van de vier stations tegenover de Association pour la fondation de stations agricoles en Belgique.
In 1883, na het faillissement van de Association pour la fondation de stations agricoles en Belgique werden de vier landbouwstations officieel als staatsinstellingen heropgericht (onder het ministerie van Binnenlandse Zaken en vanaf 1884 onder het ministerie van Landbouw). Het Koninklijk besluit van 30 december 1883 stipuleerde dat de inrichtingen voortaan als taak hadden om analyses van bodem, zaad, meststoffen en andere landbouwproducten uit te voeren, op verzoek van particulieren uit de regio. Delaboratoria waren elke dag open, particulieren konden er vrij hun stalen mest of voeding komen binnenbrengen voor een analyse door de wetenschappers ter plaatse. De consultatie was zelfs gratis indien de stalen afkomstig waren van fabrieken die onder controle van de Rijkslaboratoria stonden.[1]
De rijkslaboratoriumfamilie werd, volgens de bedoelingen van de teloorgegane Association, in 1885 met drie nieuwe instellingen uitgebreid: in Antwerpen, Bergen en Leuven. Elke provincie kon voortaan van chemische laboratoriumexpertise genieten.[2] Het Koninklijk besluit van 3 augustus 1887 voerde een organisatorische scheiding tussen onderzoek en controle door. Terwijl het landbouwstation van Gembloux zich voortaan zou wijden aan onderzoek, namen de stations van Gent, Hasselt, Luik, Antwerpen, Bergen en Leuven de uitvoering van controle-analyses en het verlenen van advies op vraag van particulieren voor hun rekening. Er kwam nog een zevende controlelaboratorium, in het centrum van het stadje Gembloux. Vanaf 1891 kregen de laboratoria de opdracht om, naast mest- en veevoeranalyses ook ontledingen op menselijke voedingswaren uit te voeren, in het kader van de toenemende voedselfraude.[3] De instellingen ondergingen een naamsverandering die hun nieuwe, bredere lading dekte: Laboratoires d’analyse de l’État.
Tijdens de Eerste Wereldoorlog kregen de Rijksontledingslaboratoria het hard te verduren. Het ontmantelen van het wetenschapsapparaat van de vijand en het opvorderen van chemische grondstoffen en ertsen stond hoog op de lijst van de bezetter. Terwijl het Antwerps laboratorium zijn collectie platina kroezen aan de Platzkommandant diende over te dragen, werd de Leuvense zusterafdeling voor de voorziening van zuiver water voor het leger opgevorderd. De recipiënten van het laboratorium werden in beslag genomen om te dienen als drinkbak voor de paarden. Zes dagen later werden zowel het laboratorium als de directeurswoonst in de as gelegd. ‘De onderzoeksresultaten, vergaard sinds 1888 zijn volkomen vernietigd’, schreef een verslagen laboratoriumdirecteur Jean Graftiau in zijn rapport van dat jaar. ‘Alle geduldig verzamelde en geklasseerde documenten en alle vruchten van zoveel onderzoek zijn in de vlammen opgegaan. Het materieel en de precisie-instrumenten zijn verloren.’ De directeur werd kort daarop, samen met zijn zoon gevangengenomen en naar het gevangeniskamp van Munster gestuurd. Bij zijn terugkeer kon hij met zijn werkzaamheden tijdelijk in het Laboratorium voor Scheikundige en Handelskundige Opzoekingen in Tervuren terecht.
Vanaf de jaren 1920 werd het netwerk van rijksontledingslaboratoria afgebouwd. Wellicht speelde de verbetering van transportmogelijkheden een rol in het verminderd belang van regionale aanwezigheid. Daarnaast waren er in de decennia na de eeuwwisseling ook veel nieuwe kanalen voor chemische analyse van landbouwproducten ontstaan: de meeste meststoffenfabrikanten hadden nu een in house laboratorium en ook private chemici boden in toenemende mate hun diensten aan. Ook de Belgische Boerenbond gaf haar leden vanaf de jaren 1920 mogelijkheid tot het aanvragen van analyses en studies in de onderzoekslaboratoria, proefboerderijen en proefvelden die ze zelf in Heverlee, Buggenhout, Bokrijk en Poppel (rasveredeling) had ingericht. Van de zeven rijksontledingslaboratoria werden er tussen 1923 en 1927 twee geschrapt: Bergen verdween als eerste, het Hasselts laboratorium sloot korte tijd daarop zijn deuren. In 1943 werden ook de laboratoria van Gembloux en Brabant geschrapt. Gelijktijdig met de afschaffing van steeds meer lokale afdelingen, specialiseerden de overblijvers zich, volgens de bestaande noden. Zo kreeg de Gentse afdeling in 1929 de bijkomende bevoegdheid om controles uit te voeren op de olie, kolen en benzine afkomstig van de vissersvloot van de Dienst voor Zeevisserij die zopas aan het ministerie van Landbouw was toegevoegd. Gent kreeg er een sectie voor zaadanalyse bij. Die had als doel om de goede uitvoering te garanderen van de zopas uitgevaardigde wet rond de vervalsing van zaad. De laboranten van Gent controleerden onder andere partijen koolzaad voor de olieslagerij en lijnzaad voor de vlasteelt. Antwerpen richtte zich op additieven in veevoer, terwijl het Luikse huis fytofarmaceutische producten onderzocht. Tegen de jaren 1940 hadden de drie resterende laboratoria dus, naast hun gewone controle van meststoffen en veevoer, duidelijke specialisatiegebieden ontwikkeld.
Het laboratorium van Antwerpen verhuisde ten slotte, in het kader van een groepering van de wetenschapsdiensten van het ministerie van Landbouw, naar Tervuren, waar het een onderkomen vond in de gebouwen van het Instituut voor Scheikundig Onderzoek (ISO). Na de oprichting van het Federaal Agentschap voor de veiligheid van de voedselketen in 2000, in het kielzog van de dioxinecrisis, werden de drie ontledingslaboratoria in het agentschap ondergebracht en kregen ze een ruimer analysegebied.
Eerste directeurs
Gent:
- E. Simon (1875-1876)
- Dominique Crispo (1876-1885)
- Henri Glaesmacher (1885-)
Hasselt:
- Charles De Leeuw (1878-1882)
- Adrien Mercier (1882-1911)
Luik:
- Joseph Chandelon(1878-1882)
- Maurice de Molinari (1882-)
Antwerpen:
- Dominique Crispo(1885-)
Leuven:
- Paul Claes (1885-)
Bergen:
- Florentin Warsage (1885-)
Gembloux:
- Charles Masson (1887-)
Publicaties
- Jaarlijkse werkingsrapporten van 1883 tot 1907 zijn te vinden in Bulletin d’agriculture, 1885-1907 en vaak ook in provinciale bulletins van de jaren 1870 tot de jaren 1920
Bibliografie
- Koninklijk besluit van 30 december 1883, rakende de landbouwstatiën en landbouwlaboratoriums.
- Koninklijk besluit van 3 augustus 1887 houdende oprichting der standplaats voor landbouw-wetenschap en van het landbouwkundig laboratorium te Gembloers.
- Vander Plaetsen, J., 'Het ontstaan en de ontwikkeling van de landbouwstations en van de rijksontledingslaboratoria in België’, in: Landbouwtijdschrift, 10 (1970).
- Station expérimentale et stations agricoles de l’état. Règlement d’administration, Brussel, 1884.
- Association pour la Fondation de Stations Agricoles en Belgique, Statuts de l’Association, s.l., sd.
- Van Molle, Leen, 100 jaar ministerie van Landbouw. Het Belgisch landbouwbeleid in de wisselwerking tussen economische en sociale toestanden, politiek en administratie 1884-1984, Leuven, 1984.
- Diser, Lyvia, Wetenschap op de proef. Laboratoria in het Belgisch overheidsbeleid (1870-1940), Leuven, 2016.