Toilliez, Albert (1816-1865)
(Mijn)ingenieur, archeoloog en geoloog, geboren op 3 april 1816 in Bergen en daar gestorven op 4 september 1865.
Voluit: Auguste-Ferdinand-Albert Toilliez.
Biografie
Toilliez liep school aan het plaatselijke college van zijn geboorteplaats Bergen. Hij stond er bekend als een goede leerling. Een universitaire opleiding behoorde niet tot Toilliez’ mogelijkheden, daarom ging hij aan de slag in het bureau van de mijningenieur Pierre-Joseph Delneufcourt. Onder invloed van zijn werkgever legde hij zich buiten de werktijden toe op de studie van wetenschappen. Hij stapte over naar de Administratie voor het mijnwezen, en klom daar gestaag op. In 1858 ontving Toilliez de promotie tot hoofdingenieur in het eerste District. In 1860 ging hij ook als docent aan de Ecole des Mines van Bergen aan de slag, maar omwille van zijn vele andere publieke taken onder meer binnen de commissie voor openbare gezondheid en de ingenieurscommissie voor de waterverdeling van Bergen, diende hij na drie jaren zijn ontslag in.
Naast zijn leven als ambtenaar ontwikkelde Toilliez zich ook tot een productief wetenschapper. Zijn passie voor geologie en archeologie vonden een uitlaat in tal van publicaties, onder meer in de Annales van de Cercle archéologique de Mons. Meest weerklank vond de paper, waarin hij tot de vaststelling kwam dat een groot aantal door archeologen aan de Kelten toegeschreven stenen monumenten in feite het resultaat van water- en winderosie waren. Toilliez ondernam bovendien expedities in de streek rond zijn woonplaats, waarop hij stalen gesteente, maar ook fossielen en antieke relicten verzamelde. Zo bouwde hij een curieuze verzameling met heel wat unieke stukken op. In zijn meest uitgebreide toestand telde Tolliez’ collectie wel 1500 soorten gesteenten en mineralen, een groot aantal fossielen, en 1100 antieke objecten. [1]
Van groot belang waren Tolliez’ vondsten in Spiennes van een zevenhonderdtal vuursteenbijlen in verschillende stadia van hun technologische ontwikkeling. Op basis van deze vondsten vermoedde hij dat Spiennes een neolithische silexmijn en werkatelier in Spiennes moest zijn geweest. Het was Toilliez' neef Désiré die in 1851 in een artikel in Bulletin de l'Académie royale de Belgique deze vermoedens signaleerde.[2] Toilliez' bereidde nieuwe publicaties over het onderwerp voor, maar zijn overlijden maakte dat hij dit onderzoek niet kon afwerken. In 1867 ontdekten de geologen Alphonse Briart en François-Léopold Cornet en de docent geografie Auguste Houzeau de Lehaie het complex van silexmijnen in de ondergrond van Spiennes.
Toilliez was vanaf 1857 secretaris en vanaf 1862 vicevoorzitter van de Société des sciences, des arts et des lettres du Hainaut. Hij was erelid van de Société royale d'archéologie, d'histoire et de paléontologie de Charleroi en corresponderend lid van de Société royale des beaux-arts et de littérature de Gand. Ook de Société Malacologique de Belgique telde Toilliez onder zijn leden, evenals de Koninklijke academie voor oudheidkunde van België . Toilliez vervoegde de Cercle archéologique de Mons kort na het ontstaan van dit genootschap (in 1857) en werd het jaar nadien tot voorzitter verkozen, een post die hij tot aan zijn overlijden bekleedde.
Bibliografie
- Poncelet, Édouard, "Toilliez (Auguste-Ferdinand-Albert)", in : Biographie Nationale, 25, kol. 383-384.
- Arnould, Gustave, "Notice biographique sur Albert Toilliez", in : Annales du Cercle archéologique de Mons, 7 (1867), 2-9. Fulltext via KBR.
Noten
- ↑ Na zijn dood nam de Cercle archéologique de Mons een deel van deze collectie over.
- ↑ Toilliez, Désiré, "Troisième notice sur des antiquités découvertes dans le Hainaut", in: Bulletin de l'Académie royale de Belgique, 18 (1851), deel 1, 659-670.