Vlaams Instituut voor de Zee
Marien onderzoeksinstituut, nakomeling van het door Gustave Gilson in 1927 opgerichte marien station.
Contents
Historiek
1843-1914: Gestrande oprichtingspogingen
'L'exploration maritime [...] réclame impérieusement un laboratoire à la côte même, avec des installations nécessaires pour les recherches, les élévages et les études qui ne peuvent se faire qu'au voisinage immédiat de la mer.' Het waren de woorden van Gustave Gilson.[1] Deze Leuvense hoogleraar had de passie voor zeewetenschappelijk onderzoek van zijn leermeester Pierre van Beneden samen met diens leerstoel overgeërfd. Gilson was overtuigd van het belang van de oprichting van een modern nationaal marien onderzoeksinstituut. Hij bepleitte al sinds de jaren 1880 de oprichting ervan bij de Belgische overheid.
Een dergelijke instelling bestond in België op dit moment niet. Met Pierre Van Benedens zelf opgerichte Laboratoire des dunes had ons land in 1843 dan wel de primeur van eerste marien onderzoeksstation ter wereld te pakken. Maar na de opheffing van deze instelling waren nieuwe initiatieven door geldgebrek allen gestrand. In 1883 hadden Charles van Bambeke en Edouard Van Beneden, die het station van zijn vader als student vaak had bezocht, een bescheiden laboratorium ingericht. Het was gevestigd in een gebouw aan de Oostendse Leopoldslui, dat aan de staat toebehoorde. Ook Gilson zelf bezat kort voor de Eerste Wereldoorlog een rudimentair onderzoeksstation, dat evenals dat van Van Beneden senior in een oesterkwekerij gevestigd was. Hij deed er oceanografisch onderzoek maar boog er zich ook over het vraagstuk van de zuivering van oesters, dit laatste in samenwerking met het Laboratoire du Service de Santé. Tijdens de zomers stelde de minister van Marine Gilson een oud schip ter beschikking voor de exploratie van de kustwateren. Gilsons station werd echter tijdens de oorlog grotendeels vernietigd.[2]
Al deze initiatieven konden slecht op minieme staatsteun rekenen. De Belgische overheid liet zich weinig in met de ‘nieuwerwetse’ experimentele biologie. Wetenschappers van hun kant slaagden er niet goed in om de overheid voor hun project te winnen. Het is typerend voor deze op zuivere wetenschap gerichte geleerden dat zij te weinig het potentiële nut van hun onderzoek voor de nationale zeevisserij uitspeelden. De situatie in België kwam daardoor in scherp contrast met andere landen, zoals Frankrijk, Duitsland en Italië, waar sinds de jaren 1870 de mariene onderzoekscultuur een hoge vlucht had genomen. De stations van Roscoff, Wimereux en Napels verwierven wereldroem. Onder impuls van deze instellingen ontwikkelde de biologie zich in deze periode definitief van een zuivere descriptieve natuurhistorie tot een experimentele wetenschap. Belgische onderzoekers reisden massaal naar deze buitenlandse onderzoeksstations af. Wel was het zo dat de Belgische overheid tussenkwam in de kosten van het huren van onderzoekstafels in deze instellingen.
1927-1967: Het Zeewetenschappelijk Instituut
Nadat de Eerste Wereldoorlog het land in puin had achtergelaten, was er voor de subsidiëring van biologen en hun zoutwateraquariums allerminst overheidsbudget beschikbaar. Zonder moderne wetenschappelijke infrastructuur aan de eigen kust, om studies over de Noordzee fauna en flora te ondernemen, kwamen Belgische mariene biologen in een moeilijk parket. Zij konden niet ten volle participeren aan het internationaal zeewetenschappelijk onderzoek dat zich na de wereldoorlog in snel tempo ontwikkelde, en waarvan ze vroeger de eerste rangen hadden bezet. Belgische biologen zagen op deze manier hun verdere deelname aan de International Council for the Exploration of the Sea in het water vallen.
Maar in 1927 slaagde Gilson er toch om de overheid te overtuigen van zijn project. Hetzelfde jaar nog zag Oostende de oprichting van een nieuwe mariene onderzoeksinstelling: het Zeewetenschappelijk Instituut (Institut d’études maritimes). Gilson zelf nam op de directeursstoel plaats. Onder zijn leiding legde het instituut zich toe op de inventarisatie van fauna en flora van de Belgische kustwateren, maar ook op zeevisserijonderzoek en de statistische controle van onder meer de vissenpopulatie. Deze focus op visserij in het onderzoeksprogramma van het Zeewetenschappelijk Instituut toont duidelijk aan dat Gilson meer dan zijn voorgangers de kaart van het economisch belang bij de overheid had weten uit te spelen. In tijden van herstel hield de overheid dan wel de vinger op de knip voor wat betreft de subsidiëring van zuiver wetenschappelijk onderzoek – dit nam overigens het Fonds voor Wetenschappelijk Onderzoek Vlaanderen voor rekening. Maar ze bleek wél gevoelig voor wetenschap met economisch nut. Dit is het duidelijkst te zien in de massale oprichting van overheidslaboratoria in de naoorlogse jaren. Maar ook het steunen van Gilsons initiatief is er een teken van.
In 1940 legde het oorlogsgeweld opnieuw alle werken stil. Het budget van het Zeewetenschappelijk Instituut slonk tot onwerkbare proporties. En ook deze keer ontsnapte het gebouw niet aan de verwoesting. Toen Gilson in 1944 stierf, slaagde men er bovendien maar moeilijk in om een geschikte vervanger te vinden. De Leuvense hoogleraar was dan wel voor België een pionier in de oceanografie geweest, maar zijn instituut had hij als een cavalier seule geleid, aldus sommige biografen. Andere auteurs wezen de chronische financiële tekorten van het instituut als oorzaak van het gebrek aan opvolging aan. Feit was ook dat Gilsons belangrijkste student en gedoodverfde opvolger Louis Stappers onverwachts vroeg was overleden. Gilson liet wel een medewerker achter, Charles Gilis die in het leiderschapsvacuüm het instituut overeind hield, maar blijkbaar niet geroepen was om de directeursstoel over te nemen. Gilis trok onder meer naar Frankrijk om er zich bij te scholen. Hij publiceerde in ieder geval een groot aantal studies. Allen hadden ze de zeevisserij als onderwerp. Uiteindelijk begon het instituut onder leiding van de bioloog Eugène Leloup aan een nieuw hoofdstuk. Door het aanhoudende gebrek aan kredieten werd de instelling in 1967 echter opgedoekt. Ondertussen bestond sinds 1962 in Oostende al een Rijksstation voor Zeevisserij dat zich specifiek aan toegepast marien onderzoek wijdde, en dat al gauw een internationale reputatie verwierf.
1970-1999: Het Instituut voor Zeewetenschappelijk Onderzoek
In 1970 zag, onder impuls van de toenmalige gouverneur van West-Vlaanderen Pierre van Outryve d’Ydewalle en met steun van de Francqui-stichting en het Nationaal Fonds voor Wetenschappelijk Onderzoek een nieuwe instelling het licht: het Instituut voor Zeewetenschappelijk Onderzoek. Het instituut met zetel in De Haan en daarna in Bredene, was bescheiden in omvang en beperkt qua laboratoriumuitrusting. Aan het hoofd ervan kwam de ingenieur Edmonde Jaspers te staan. Het hoofddoel van het IZWO was het aanmoedigen, coördineren en zichtbaar maken van het Belgische wetenschappelijk marien onderzoek.[3]
1999: Het Vlaams Instituut voor de Zee
Het idee voor de oprichting van een Vlaams instituut voor zeewetenschappelijk onderzoek werd voor het eerst gelanceerd in 1997. Met dit idee wilde men tegemoetkomen aan de behoefte in Vlaanderen aan een duidelijk aanspreekpunt dat de zichtbaarheid van het zeewetenschappelijk onderzoek naar de regionale en de internationale gemeenschap zou vergroten. In 1999 was het Vlaams Instituut voor de Zee (VLIZ) een feit. Aan zijn oprichting hadden de Vlaamse Regering, de provincie West-Vlaanderen en het Fonds voor Wetenschappelijk Onderzoek Vlaanderen bijgedragen. Jan Mees werd aangesteld als directeur van dit nieuwe instituut. Het nieuwe instituut was gehuisvest in de oude gebouwen van zijn voorganger, het IZWO. In 2002 verhuisde de instelling naar de gerenoveerde pakhuizen van de Oostendse vismijn.
Publicaties
- Annales de l'Institut d'Etudes Maritimes d'Ostende.
Referenties
- Gilson, Gustave, Le musée d'histoire naturelle moderne. Sa mission, son organisation, ses droits, Brussel, 1914.
- Le mouvement scientifique en Belgique 1830-1905, deel 1, Brussel, 1907, 214.
- Decleir, W., Podoor, N. en Vanpaemel, G., "Twee eeuwen mariene biologie in België", in: Tijdschrift voor de Geschiedenis van de Geneeskunde, Natuurwetenschappen, wiskunde en techniek, 13 (1990), nr. 1, 66-82.
- Piriet, Ruth, "Belgische zeewetenschappers tijdens WO I", in: De Grote Rede, 36 (2013), 61-67.
- De Bont, Raf, Stations in the Field: A History of Place-Based Animal Research, 1870-1930, Chicago, 2015.
- "Wereldprimeur Oostende van onder het stof gehaald", op: www.vliz.be, geraadpleegd op 24/08/2016.
- Oesterparken "Stichert-Stracké & Cie" (1887-ca. 1925), op: Wiki Vliz, geraadpleegd op 24/08/2016.
Noten
- ↑ Gilson, Gustave, Le musée d'histoire naturelle moderne. Sa mission, son organisation, ses droits, Brussel, 1914,53.
- ↑ Voor foto's van de aquaria en de proefbassins in Gilsons onderzoeksstation zie: Wetenschatten, de online beeldbank van Vliz. Of: Gustave, Le musée d'histoire naturelle moderne, 200-207. (5 foto's van de laboratoriuminrichting en diverse foto's over de exploratie op zee.
- ↑ Meer details over de bestaansperiode 1970-1999 vindt men op de website van het VLIZ.