Difference between revisions of "Koninklijke Musea voor Kunst en Geschiedenis"
m (→De Musées royaux d'art et d'histoire) |
m |
||
(4 intermediate revisions by the same user not shown) | |||
Line 1: | Line 1: | ||
<div style="text-align:right;">[http://www.bestor.be/wiki/index.php/Mus%C3%A9es_royaux_d%27Art_et_d%27Histoire FR]</div> | <div style="text-align:right;">[http://www.bestor.be/wiki/index.php/Mus%C3%A9es_royaux_d%27Art_et_d%27Histoire FR]</div> | ||
Zie ook de lijst van [[:category:Koninklijke Musea voor Kunst en Geschiedenis|medewerkers van het museum]]. | Zie ook de lijst van [[:category:Koninklijke Musea voor Kunst en Geschiedenis|medewerkers van het museum]]. | ||
− | [[category:Wetenschappelijke instellingen]][[category:Archeologie]][[category:Creatie 1801-1825]][[category:Koninklijke Musea voor Kunst en Geschiedenis]] | + | [[category:Wetenschappelijke instellingen]][[category:Archeologie]][[category:Creatie 1801-1825]][[category:Koninklijke Musea voor Kunst en Geschiedenis]][[Category:Musea]] |
{| style="width:100%; border:0px solid #ccc;" | {| style="width:100%; border:0px solid #ccc;" | ||
| text-align:left; white-space:wrap;" | | | text-align:left; white-space:wrap;" | | ||
Line 35: | Line 35: | ||
In 1889, één jaar na de dood van [[Juste, Théodore (1818-1888)|Théodore Juste]], werd onder leiding van Baron Prosper de Haulleville beslist, om de collecties van het Hallepoortmuseum te verplaatsen naar het Palais du Cinquantenaire. Dit gebouw maakte integraal deel uit van de oude hallen die gebouwd waren voor de tentoonstelling rond het vijftig jarig bestaan van België. Errond lag een moerassig gebied dat bestond uit vijvers en poelen. Het museum droeg op dat moment nog de naam van Musées Royaux des Arts décoratifs et industriels<ref> DELTOUR-LEVIE, Claudine, "Historique des musées". 1889-1946, in ''Liber memorialis. 1835-1985'', Brussel, 1985, p. 31.</ref> De oudheidkundige collecties werden eerst verplaatst en in 1906 volgden de etnografische collecties. Ondertussen werden de tijdelijke gebouwen, die opgesteld werden in het kader van de expositie, vervangen door meer duurzame. Voor de Grand Concours international des Sciences et de l’Industrie werd een zuil gebouwd als bindstuk tussen de twee grote hallen van de tentoonstelling van 1880. Eén van die hallen bevatte de collecties van de Hallepoort. Het verbindingspunt tussen die twee gebouwen had als sierstuk een monumentale triomfboog, naar de wensen van Leopold II. <ref>RANIERI, Liane, ''Léopold II urbaniste'', Brussel, p. 123-140.</ref> De collecties kregen vanaf dat moment de noordelijke vleugel toegewezen. Het mecenaat, aangemoedigd door de politiek van Eugène van Overloop, opvolger van Baron de Haulleville zorgde in 1898 voor een spectaculaire toename van collectiestukken.<ref>DELTOUR-LEVIE, Claudine, "Historique des musées. 1889-1946", in ''Liber memorialis. 1835-1985'', Brussel, 1985, p. 31.</ref> | In 1889, één jaar na de dood van [[Juste, Théodore (1818-1888)|Théodore Juste]], werd onder leiding van Baron Prosper de Haulleville beslist, om de collecties van het Hallepoortmuseum te verplaatsen naar het Palais du Cinquantenaire. Dit gebouw maakte integraal deel uit van de oude hallen die gebouwd waren voor de tentoonstelling rond het vijftig jarig bestaan van België. Errond lag een moerassig gebied dat bestond uit vijvers en poelen. Het museum droeg op dat moment nog de naam van Musées Royaux des Arts décoratifs et industriels<ref> DELTOUR-LEVIE, Claudine, "Historique des musées". 1889-1946, in ''Liber memorialis. 1835-1985'', Brussel, 1985, p. 31.</ref> De oudheidkundige collecties werden eerst verplaatst en in 1906 volgden de etnografische collecties. Ondertussen werden de tijdelijke gebouwen, die opgesteld werden in het kader van de expositie, vervangen door meer duurzame. Voor de Grand Concours international des Sciences et de l’Industrie werd een zuil gebouwd als bindstuk tussen de twee grote hallen van de tentoonstelling van 1880. Eén van die hallen bevatte de collecties van de Hallepoort. Het verbindingspunt tussen die twee gebouwen had als sierstuk een monumentale triomfboog, naar de wensen van Leopold II. <ref>RANIERI, Liane, ''Léopold II urbaniste'', Brussel, p. 123-140.</ref> De collecties kregen vanaf dat moment de noordelijke vleugel toegewezen. Het mecenaat, aangemoedigd door de politiek van Eugène van Overloop, opvolger van Baron de Haulleville zorgde in 1898 voor een spectaculaire toename van collectiestukken.<ref>DELTOUR-LEVIE, Claudine, "Historique des musées. 1889-1946", in ''Liber memorialis. 1835-1985'', Brussel, 1985, p. 31.</ref> | ||
− | <br/>Activiteiten buiten het museum droegen in grote mate bij aan de verhoogde belangstelling voor archeologie. | + | <br/>Activiteiten buiten het museum droegen in grote mate bij aan de verhoogde belangstelling voor archeologie. In 1902 werd de [[Rijksdienst voor opgravingen]] in het leven geroepen, die aan de dienst [[Belgique ancienne]] gekoppeld werd. naast een verzamelplaats van archeologische vondsten waren de Musées eveneens een verzamelplaats voor beeldmateriaal. De musea hadden verder een bibliotheek die steeds groter werd en een [[Koninklijke Musea voor Kunst en Geschiedenis - Beeldhouwkunst en Afgietselwerkplaats|afgietselwerkplaats]] die stilaan autonomie verwierf. <ref>"Notre bibliothèque", in ''Bulletin des Musées royaux des Arts décoratifs et industriels'', 1901, 2, p.9-12.</ref> |
<br/>De werken aan de triomfboog stoorden de organisatie van de zalen in de Musées Royaux des Arts décoratifs et industriels en dreigden de collecties te beschadigen. Daarom werden bepaalde afdelingen opnieuw ingericht of verplaatst om ze voor schade te behoeden.<ref> “À quelque chose malheur est bon”, in ''Bulletin des Musées Royaux des Arts décoratifs et industriels'', 1904, 9, p. 72.</ref>. Een nieuw architecturaal plan werd in 1872 door architect G. Bordiau opgesteld en gedeeltelijk uitgevoerd. Bij zijn dood werden de werkzaamheden doorgegeven aan architect Charles Girault die Bordiau’s plan met één triomfboog veranderde in een constructie met drie triomfbogen. Dit is de uitvoering zoals we die vandaag kennen. De totstandkoming hiervan maakte dynamitering van delen van de vorige constructie noodzakelijk. Het monument werd in 1905 ingehuldigd. <ref>RANIERI, Liane, ''Léopold II urbaniste'', Brussel, p. 132</ref>. <br/> | <br/>De werken aan de triomfboog stoorden de organisatie van de zalen in de Musées Royaux des Arts décoratifs et industriels en dreigden de collecties te beschadigen. Daarom werden bepaalde afdelingen opnieuw ingericht of verplaatst om ze voor schade te behoeden.<ref> “À quelque chose malheur est bon”, in ''Bulletin des Musées Royaux des Arts décoratifs et industriels'', 1904, 9, p. 72.</ref>. Een nieuw architecturaal plan werd in 1872 door architect G. Bordiau opgesteld en gedeeltelijk uitgevoerd. Bij zijn dood werden de werkzaamheden doorgegeven aan architect Charles Girault die Bordiau’s plan met één triomfboog veranderde in een constructie met drie triomfbogen. Dit is de uitvoering zoals we die vandaag kennen. De totstandkoming hiervan maakte dynamitering van delen van de vorige constructie noodzakelijk. Het monument werd in 1905 ingehuldigd. <ref>RANIERI, Liane, ''Léopold II urbaniste'', Brussel, p. 132</ref>. <br/> | ||
Line 53: | Line 53: | ||
===De Musées royaux d'art et d'histoire=== | ===De Musées royaux d'art et d'histoire=== | ||
− | Bij Koninklijk Besluit in 1929 kregen de musea de naam van ''Musées royaux d'Art et d'Histoire''. De culturele impact van de Koninklijke Musea had een grote aantrekkingskracht op vele wetenschappelijke genootschappen die er hun congressen of bijeenkomsten organiseren. In 1923 gaf de afdeling Orientalisme van het Congrès international des Sciences historiques er haar vergaderingen. Ook andere genootschappen maakten graag gebruik van het wetenschappelijk kader dat de musea boden: de [[Société royale belge de Géographie]], de [[Académie Royale d'Archéologie]] en de Société belge du Folklore. Ook de Semaines médicales hielden hun bijeenkomsten in het museum.<ref>"Offices - Associations", in ''Bulletin des Musées Royaux d'Art et d'Histoire'', 1929, 1, p. 35-37.</ref | + | Bij Koninklijk Besluit in 1929 kregen de musea de naam van ''Musées royaux d'Art et d'Histoire''. De culturele impact van de Koninklijke Musea had een grote aantrekkingskracht op vele wetenschappelijke genootschappen die er hun congressen of bijeenkomsten organiseren. In 1923 gaf de afdeling Orientalisme van het Congrès international des Sciences historiques er haar vergaderingen. Ook andere genootschappen maakten graag gebruik van het wetenschappelijk kader dat de musea boden: de [[Société royale belge de Géographie]], de [[Koninklijke academie voor oudheidkunde van België - Académie royale d'archéologie de Belgique|Académie Royale d'Archéologie]] en de Société belge du Folklore. Ook de Semaines médicales hielden hun bijeenkomsten in het museum.<ref>"Offices - Associations", in ''Bulletin des Musées Royaux d'Art et d'Histoire'', 1929, 1, p. 35-37.</ref> |
<br/>Naargelang de collecties evolueerden werden ook de oorspronkelijke bouwplannen van de gebouwen aangepast. Als gevolg daarvan werd een verbinding gecreëerd tussen de avenue des Nervien, het Pavillon des Antiquités - la galerie Albert-Élisabeth – dat in 1930 werd ingehuldigd. Een jaar later werd de zaal waarin de Grote Zuilenrij van Apamea eveneens voor het publiek geopend. | <br/>Naargelang de collecties evolueerden werden ook de oorspronkelijke bouwplannen van de gebouwen aangepast. Als gevolg daarvan werd een verbinding gecreëerd tussen de avenue des Nervien, het Pavillon des Antiquités - la galerie Albert-Élisabeth – dat in 1930 werd ingehuldigd. Een jaar later werd de zaal waarin de Grote Zuilenrij van Apamea eveneens voor het publiek geopend. | ||
− | <br/>Tijdens de Tweede Wereldoorlog was de bescherming van de collecties goed verzekerd. Toch gebeurde er net voor de wapenstilstand nog een tragisch ongeluk: op 19 februari 1946 brak er in een hoektoren een spectaculaire brand uit die het voorlopige gebouw vernielde. De meeste collectie en de bibliotheek van de [[Egyptologisch Genootschap Koningin Elisabeth|Egyptologische Stichting Koningin Elisabeth]] konden gelukkig gered worden. <ref>RUYSSINCK, Micheline, "Historique des musées. 1946-1884", in ''Liber memorialis 1835-1985', Brussel, 1985, p. 57-58.</ref> | + | <br/>Tijdens de Tweede Wereldoorlog was de bescherming van de collecties goed verzekerd. Toch gebeurde er net voor de wapenstilstand nog een tragisch ongeluk: op 19 februari 1946 brak er in een hoektoren een spectaculaire brand uit die het voorlopige gebouw vernielde. De meeste collectie en de bibliotheek van de [[Egyptologisch Genootschap Koningin Elisabeth|Egyptologische Stichting Koningin Elisabeth]] konden gelukkig gered worden. <ref>RUYSSINCK, Micheline, "Historique des musées. 1946-1884", in ''Liber memorialis 1835-1985', Brussel, 1985, p. 57-58.</ref> |
<br/> | <br/> |
Latest revision as of 08:16, 12 December 2016
Zie ook de lijst van medewerkers van het museum.
|