Institut de Zoologie Edouard Van Beneden - Universiteit Luik

From Bestor_NL
Jump to: navigation, search
Bron: Velvet, op: https://upload.wikimedia.org/wikipedia/commons/f/f9/Liege_institut_zoologique.jpg, Wikimedia Commons
Onderzoeks- en onderwijsinstelling voor dierkunde aan de Universiteit van Luik, gecreëerd in 1882, onder stimulans van Edouard Van Beneden. Maakt deel uit van de Instituts Trasenster.


Oprichting

Bron: Liber memorialis : L'Université de Liège de 1867 à 1935.

In de jaren 1860-1870 vonden experiment en practica ingang aan de wetenschapsfaculteiten van de Belgische universiteiten. Duitsland was daarbij hét gidsland. Er heerste grote bewondering voor de Duitse universiteiten met hun experimentalistisch model, weg van ex cathedra onderwijs. Veel Belgische wetenschappers brachten een studieverblijf bij hun Germaanse collega’s door. Anderzijds trokken de Belgische universiteiten hoogleraren met Duitse roots, zoals Theodor Schwann en August Kekulé, aan. Belgische hoogleraren richtten ook op eigen initiatief laboratoria voor onderwijs en onderzoek in. Meestal kregen ze hiervoor echter slechts bescheiden, slecht uitgeruste achterlokalen of benepen ruimten ter beschikking, of ontvingen ze studenten noodgedwongen in hun huislaboratorium.


In het laatste kwart van de negentiende eeuw werd het ook de beleidsmakers duidelijk dat deze schamele wetenschapsinfrastructuur niet meer voldeed. Onder stimulans van eerste minister Walthère Frère-Orban kwam de overheid in 1879 over de brug met een broodnodige injectie: de stadsbesturen van Gent en Luik kregen een budget om hun universiteiten te assisteren in de vernieuwing van hun infrastructuur. Daarmee brak de bouwperiode van imposante wetenschapspaleizen aan. Deze bevestigden en ondersteunden het toegenomen prestige van de natuurwetenschappelijke disciplines in het laatste kwart van de eeuw.


De universiteit van Luik ving een flink deel van de koek: bijna 3 miljoen van de in totaal 4,5 miljoen frank subsidies. Dit was deels te danken aan de tussenkomst van Louis Trasenster. Deze liberaalgezinde rector was een van de grootste bewonderaars van het Duitse universitaire onderwijsmodel. Hij was dus overtuigd van de noodzaak om aan zijn universiteit een goede, up-to-date onderzoeksinfrastructuur te voorzien. De universiteit koos, op aanmoediging van Walthère Spring, bovendien voor een ambitieus infrastructuurplan met, naar Duits voorbeeld, aparte gebouwen voor de verschillende afdelingen van de universiteit. Rector Trasenster verkreeg dat de overheid hiervoor samen met de stad Luik het terrein van de Hospice des Incurables aankocht.


Onder stimulans van de hoogleraar zoölogie Edouard Van Beneden besliste men om er – onder meer – een dierkundig instituut te bouwen. Van Beneden was al sinds jaar en dag de grote pleitbezorger voor een dergelijk modern onderzoeksinstituut geweest. Nog voor er sprake was van subsidies, had hij al studiereizen naar befaamde laboratoria in onder meer Denemarken, Frankrijk, Oostenrijk en natuurlijk Duitsland ondernomen, om er inspiratie op te doen voor zíjn gedroomde instituut. Jena, waar een groep jonge wetenschappers onder leiding van de befaamde evolutionist Ernst Haeckel werkte, was voor Van Beneden het lichtend voorbeeld van hoe een modern onderzoeksinstituut eruit moest zien. Toen de Universiteit van Praag Van Beneden in juni 1885 een aantrekkelijke positie voorhield, gebruikte hij dit aanbod dan ook als extra hefboom om zijn project verzekerd te zien: enkel als het instituut er kwam, zou - en kón - hij blijven.[1]


Bron: Wikimedia Commons

Omwille van zijn expertise werd Van Beneden aangesteld om het bouwplan van het nieuwe instituut uit te werken. De gerenommeerde hoogleraar wilde van zijn instituut een hypermoderne onderzoeks- en onderwijsinstelling maken. Voor het opstellen van de bouwplannen deed hij uitgebreid vooronderzoek, samen met zijn collega's Constant Vanlair en Jean-Baptiste Masius. De mannen pluisden alles uit, vanaf de grote uitlijning van de lokalen tot aan de kleinste details in de constructie van het meubilair en de plaatsing van kranen, gasbekkens en gootstenen. Van Beneden ging tot in 1889 nog ettelijke malen op studiereis. De werken aan het instituut begonnen in 1885 onder leiding van de architect Lambert Noppius. Noppius' broer Leopold nam de decoratie van de gevel op zich.


De bouw werd een lang en frustrerend proces. Tussen de verschillende betrokken partijen - de overheid, de architect, het universiteitsbestuur en Van Beneden - ontstonden al snel misverstanden en wederzijds wantrouwen. Het hielp de vrijzinnige Van Beneden niet dat de liberale regering ondertussen was opgevolgd door een van katholieke strekking die de grote dotaties aan de rijksuniversiteiten wantrouwde. De minister van Binnenlandse Zaken verdacht Van Beneden ervan op eigen houtje – kostelijke – wijzigingen aan de plannen te ordonneren. Van Beneden van zijn kant was gefrustreerd, omdat de architect zijn gedetailleerd bouwplan naast zich neerlegde en veranderingen niet aan hem voorlegde. De lokale katholieke pers, waaronder La Gazette de Liège, die omwille van Van Benedens vermeende antiklerikale en darwinistische gedachtegoed op hem gebeten was[2], wakkerde de conflicten nog aan. Ze suggereerde dat Van Beneden zijn directeursvertrekken in het instituut wel heel rijkelijk had laten stofferen, met onder meer een luxueuze schouw van 1200 frank. De discussies bereikten een dieptepunt toen de minister van Binnenlandse Zaken Van Beneden een proces aandeed omwille van supplementaire werken waar hij niets vanaf wist. Het proces werd in 1892 in het voordeel van Van Beneden beslecht, de overheid diende hem een schadevergoeding te betalen. Tussen de staat en Van Beneden kwam het echter niet meer goed.


Uitzicht en inrichting

Museumzaal in het instituut. Bron: Le mouvement scientifique.
Na het aanbrengen van het decoratief beeldhouwwerk in april 1888 was het instituut min of meer af, om in het najaar de eerste studenten te ontvangen. Het oorspronkelijke gebouw was bijna volledig ontmanteld en viel niet meer te herkennen. De gebouwen bevatten onder meer een groot auditorium, amfitheaters, laboratoria voor studenten, assistenten en professoren, preparatiezalen, ruimtes voor het uitstallen van de collecties en een bibliotheek. Stadsbewoners en bezoekers waren het erover eens dat het gebouw een parel was. Met zijn monumentale neoclassicistische gevel, vervaardigd uit blauwe steen en zandsteen, beiden lokaal ontgonnen, domineert het Institut Zoologique tot op vandaag de kade waarlangs het in zijn volle lengte uitgestrekt ligt. De imposante façade is georneerd met drie symmetrisch geplaatste, gedecoreerde frontons. Het was Van Beneden zelf die de versieringen had gekozen. In de zijfrontons had hij in steen uitgehouwen portretmedaillons laten aanbrengen. Rechts rijst zijn vader, de mariene bioloog Pierre-Joseph Van Beneden, boven het hoofd van de toeschouwer uit. In de linkervleugel is het medaillon van de Duitse bioloog en Luiks hoogleraar Theodor Schwann, de grondlegger van de moderne histologie, te zien. Een mooi symbool, want Schwann had met zijn theorie van de cel het dierkundig onderzoek een plaats binnen de muren van het laboratorium gegeven. Bovendien had hij in Luik al vroeg een modern uitgerust onderzoekslaboratorium opgericht. Net als het rechtse medaillon is Schwanns beeltenis omgeven door fijn gebeeldhouwde plantenranken.


Darwin in het fronton, omgeven door putti. Bron: Vanpaemel, Geert, "De darwinistische revolutie", 257-268.

Het driehoekige zandstenen middenfronton is de meest monumentale en bevindt zich boven de hoofdingang van het instituut. Het rust op vier kolossale Ionische zuilen. Van Beneden liet hier een buste van de Britse natuurwetenschapper Charles Darwin aanbrengen. De Luikse buste van Darwin vormt daarmee één van de vroegste huldemonumenten aan de recent overleden Britse geleerde in het westen.[3] Darwin vereeuwigen in steen, op een publieke plaats, met overheidsgeld bovendien: een betere manier om zijn tegenstanders schaakmat te zetten bestond er niet. De Belgische overheid lachte dan ook zuur. Aangewakkerd door de ophef in de pers dreigde ze de verguisde hoogleraar opnieuw een proces aan te doen, maar bleek in haar onrecht. Echter, eerder dan als een kaakslag aan het adres van zijn critici kan Van Benedens keuze voor een prominente Darwin beschouwd worden als een wetenschappelijke programmaverklaring. De verdediging van het darwinisme hield voor Van Beneden namelijk al snel meer in dan een louter verdedigen van de evolutietheorie zoals die door Darwin was uiteengezet. Het was vooral een pleidooi geworden voor een nieuwe professionele biologie, gebaseerd op laboratoriumonderzoek, weg van de classificerende ‘natuurhistorie’. Dit was waar Van Beneden voor stond.


Dezelfde grandeur wachtte de bezoeker die het gebouw betrad. De zwart marmeren inkomhal maakte indruk, net als het grote, getrapte auditorium met zijn glazen borden en zijn wandplaathouders. Op het brede, uittrekbare witte scherm kon de docent preparatiestalen onder de microscoop projecteren. Achter het auditorium lag een preparatiezaal voor de lessen, met een indrukwekkende collectie fotogrammen. Op het gelijkvloers bevonden zich verder nog amfitheaters, anatomische preparatiezalen, laboratoria en de bibliotheek van embryologie. De eerste verdieping was voorbehouden voor de zeven zalen van het museum. Er was ook een instrumentenmagazijn. In de kelderverdieping bevond de conciërge zich in merkwaardig gezelschap. Er waren aquaria met allerlei soorten invertebraten, preparatiezalen, diepvrieskamers met diepgevroren stalen en maceratiezalen, waar onder meer beenderen via vertering in een vloeistof werden geprepareerd.


Verder verloop

Bron: Raimond Spekking, https://commons.wikimedia.org/w/index.php?curid=3223002.

In 1920 werd aan de ingang van het instituut een standbeeld van Edouard Van Beneden ingehuldigd. In 1954 werd aan de andere zijde van de ingang een standbeeld van Theodor Schwann geplaatst. Deze inhuldiging vormde het sluitstuk van de grote naoorlogse renovatiewerken onder directeurschap van Marcel Marcel Dubuisson. Daarbij werd de schade van de voorbije wereldoorlogen hersteld en kwam er binnenin een nieuwe indeling. Onder meer een nieuw amfitheater moest plaats bieden aan het groeiend aantal studenten en academische personeelsleden. De rijke collecties van het instituut werden gereorganiseerd in een dierkundig museum, dat ook toegankelijk was voor het brede publiek. In 1962 werd er onder het dak van het instituut ook een Aquarium ingericht. De mooiste stukken uit de oogst van Dubuisson expeditie naar het Grote Barrièrerif kwamen hier terecht. In 1983 werd ook het Maison de la Science in het instituut ondergebracht.


De eerste directeurs


Locatie

Het instituut bevindt zich op de kade die in 1920 naar Van Beneden werd hernoemd (Quai Edouard Van Beneden).


Referenties

  • Halleux, Robert, "Naar de kern van het leven: de biologie", in: Robert Halleux, Geert Vanpaemel, Jan Vandersmissen en Andrée Despy-Meyer (red.), Geschiedenis van de wetenschappen in België 1815-2000, Brussel: Dexia/La Renaissance du livre, 2001, vol. 1, 300-303.
  • Halleux, Robert, "De ontwikkeling der ideeën", in: Robert Halleux, Geert Vanpaemel, Jan Vandersmissen en Andrée Despy-Meyer (red.), Geschiedenis van de wetenschappen in België 1815-2000, Brussel: Dexia/La Renaissance du livre, 2001, vol. 1, 23.
  • Gabriel Hamoir, La révolution évolutionniste en Belgique: du fixiste Pierre-Joseph Van Beneden à son fils darwiniste Edouard, Luik, 2002.
  • Hamoir, Gabriel, "Du fixiste Pierre-Joseph Van Beneden à son fils darwiniste Edouard", in: Scientiarum Historia, 26 (2000), 1-2, 145-159.
  • De Bont, Raf , Darwins kleinkinderen. De evolutieleer in België, 1865-1945, Nijmegen, 2008.
  • Culot, Édith, "L’Institut de Zoologie", in: Carnets du patrimoine, nr. 47 (Le patrimoine de l’Université de Liège),‎ 2008.
  • Godeaux, J., "Cent ans de biologie marine et d’océanographie biologique à l’Institut de Zoologie Edouard Van Beneden", in: Revue médicale de Liège, 41 (1986), 786-789.
  • Collignon, A., "A l’origine des grands Instituts universitaires liégeois: le vieux “Quartier de Bêche”", in: Revue médicale de Liège, 41 (1986), 755-775.
  • Gabriel, G., "L’extension de l’Université sur la rive droite à la fin du 19è siècle", in: Revue médicale de Liège, 41 (1986), 776-778.
  • Jeuniaux, Ch., "Essai d’un panorama de cent ans de recherche scientifique à l’Institut zoologique Edouard Van Beneden", in: Revue médicale de Liège, 41 (1986), 790-801.
  • Le mouvement scientifique en Belgique 1830-1905, volume 1, Luik, 1907.
  • Halkin, Léon (red.), Liber memorialis : L'Université de Liège de 1867 à 1935: Notices biographiques, deel II Faculteit wetenschappen, Luik, 1936.
  • Université de Liège. Esquisse historique sur les bâtiments universitaires, Luik, 1892.


Noten

  1. “Université de Liège”, in: La Meuse, 30 (1885), nr. 253, 22 oktober, 2.
  2. De slechte verhouding tussen Van Beneden en een aantal kranten dateerde al van in 1873, met de ‘Jonas en de walvis’-affaire. Voor meer hierover zie bijvoorbeeld: Hamoir, Gabriel, "Du fixiste Pierre-Joseph Van Beneden à son fils darwiniste Edouard", in: Scientiarum Historia, 26 (2000), nr. 1-2, 154.
  3. Rond het einde van de negentiende eeuw kwam er in België een persoonlijkheidscultus rond bekenden evolutionisten op gang. Raf De Bont, Darwins kleinkinderen. De evolutietheorie in België, 1865-1945, Nijmegen, 2008, 227.