Difference between revisions of "Wetenschap aan de Rijksuniversiteit (1817-1830)"
m (→De rijkshoogleraren: de eerste beroepswetenschappers) |
m (→De rijkshoogleraren: de eerste beroepswetenschappers) |
||
Line 21: | Line 21: | ||
<Br/> | <Br/> | ||
=== <font color="DC143C"> De rijkshoogleraren: de eerste beroepswetenschappers</font> === | === <font color="DC143C"> De rijkshoogleraren: de eerste beroepswetenschappers</font> === | ||
− | {|style="background:#F5F5F5; border:0px solid dimgray;color:black" border="0" height="530" align="right" valign="bottom" cellpadding= | + | Wetenschap als een volwaardige universitaire discipline, dat betekende ook dat vanaf nu een aantal personen wetenschap als beroep beoefende. Twaalf personen om precies te zijn, want elke wetenschapsfaculteit had recht op vier hoogleraren. Zoveel waren het er bij aanvang echter niet. De Nederlandse overheid had namelijk moeite om geschikte kandidaten te vinden. Een goede hoogleraar bezat een of meerdere diploma’s van een prestigieuze universiteit, kon wetenschappelijk onderzoek van eigen hand voorleggen en buigen op een jarenlange onderwijservaring. Dergelijke personen waren dun gezaaid in een regio die al jaren politiek onstabiel was en waar tot dusver geen echte wetenschapsopleiding had bestaan. |
+ | {|style="background:#F5F5F5; border:0px solid dimgray;color:black" border="0" height="530" align="right" valign="bottom" cellpadding=0px cellspacing=10px | ||
|[[Image:Delvaux.JPG|border|600x170px|none]] | |[[Image:Delvaux.JPG|border|600x170px|none]] | ||
|[[Image:sentelet.jpg|border|600x170px|none]] | |[[Image:sentelet.jpg|border|600x170px|none]] | ||
Line 30: | Line 31: | ||
|width="100"|'''Jean-Baptiste van Mons''' | |width="100"|'''Jean-Baptiste van Mons''' | ||
|} | |} | ||
− | |||
− | |||
<br/>Met uitzondering dan van de mannen die aan de Centrale Scholen, de Keizerlijke lycea en de Faculté hadden gedoceerd. Niet alleen bezaten zij die cruciale onderwijservaring, zij behoorden ook tot de weinige Zuid-Nederlanders met een doctorstitel, behaald hetzij te Leuven, hetzij in het buitenland.<ref> [[Delvaux de Fenffe, Jean-Charles-Philippe-Joseph (1782-1863) |Jean Delvaux]] en [[Mons, Jean-Baptiste van (1765-1842)|Jean-Baptiste Van Mons]] waren de enige echte doctores in de wetenschappen. Delvaux had in Parijs een diploma in de medische wetenschappen behaald en was doctor honoris causa in de wetenschappen. [[Mons, Jean-Baptiste van (1765-1842)| Van Mons]] had zijn doctorstitel in de wetenschappen in het Duitse Helmstadt behaald. [[Vanderheyden, Jean Michel (1767-1836)| Jean Vanderheyden]] en [[Sentelet, Jean-Ferdinand (1754-1829)|Jean Sentelet]] hadden diploma’s van de Leuvense filosofiefaculteit.</ref> Men haastte zich dan ook ze opnieuw aan te werven. Zo benoemde de [[Universiteit van Luik|Rijksuniversiteit van Luik ]] de arts en scheikundige [[Delvaux de Fenffe, Jean-Charles-Philippe-Joseph (1782-1863) |Jean Delvaux]] voor de cursussen natuurkunde en chemie en de Leuvense alumnus en wiskundige [[Vanderheyden, Jean Michel (1767-1836)| Jean Vanderheyden]] voor het mathematische luik van het lesprogramma. De gerenommeerde ''all round'' geleerde en polyglot [[Mons, Jean-Baptiste van (1765-1842)|Jean-Baptiste Van Mons]] werd door de [[Universiteit van Leuven|Rijksuniversiteit van Leuven]] opgevist. De 63-jarige fysicus [[Sentelet, Jean-Ferdinand (1754-1829)|Jean Sentelet]], die onder Frans bewind aan de Faculté in Brussel gedoceerd had, kon eveneens aan de Leuvense universiteit zijn onderwijsopdracht hervatten. | <br/>Met uitzondering dan van de mannen die aan de Centrale Scholen, de Keizerlijke lycea en de Faculté hadden gedoceerd. Niet alleen bezaten zij die cruciale onderwijservaring, zij behoorden ook tot de weinige Zuid-Nederlanders met een doctorstitel, behaald hetzij te Leuven, hetzij in het buitenland.<ref> [[Delvaux de Fenffe, Jean-Charles-Philippe-Joseph (1782-1863) |Jean Delvaux]] en [[Mons, Jean-Baptiste van (1765-1842)|Jean-Baptiste Van Mons]] waren de enige echte doctores in de wetenschappen. Delvaux had in Parijs een diploma in de medische wetenschappen behaald en was doctor honoris causa in de wetenschappen. [[Mons, Jean-Baptiste van (1765-1842)| Van Mons]] had zijn doctorstitel in de wetenschappen in het Duitse Helmstadt behaald. [[Vanderheyden, Jean Michel (1767-1836)| Jean Vanderheyden]] en [[Sentelet, Jean-Ferdinand (1754-1829)|Jean Sentelet]] hadden diploma’s van de Leuvense filosofiefaculteit.</ref> Men haastte zich dan ook ze opnieuw aan te werven. Zo benoemde de [[Universiteit van Luik|Rijksuniversiteit van Luik ]] de arts en scheikundige [[Delvaux de Fenffe, Jean-Charles-Philippe-Joseph (1782-1863) |Jean Delvaux]] voor de cursussen natuurkunde en chemie en de Leuvense alumnus en wiskundige [[Vanderheyden, Jean Michel (1767-1836)| Jean Vanderheyden]] voor het mathematische luik van het lesprogramma. De gerenommeerde ''all round'' geleerde en polyglot [[Mons, Jean-Baptiste van (1765-1842)|Jean-Baptiste Van Mons]] werd door de [[Universiteit van Leuven|Rijksuniversiteit van Leuven]] opgevist. De 63-jarige fysicus [[Sentelet, Jean-Ferdinand (1754-1829)|Jean Sentelet]], die onder Frans bewind aan de Faculté in Brussel gedoceerd had, kon eveneens aan de Leuvense universiteit zijn onderwijsopdracht hervatten. | ||
+ | <br/> | ||
{|style="background:#F5F5F5; border:0px solid dimgray;color:black" border="0" height="530" align="left" valign="bottom" cellpadding=3px cellspacing=10px | {|style="background:#F5F5F5; border:0px solid dimgray;color:black" border="0" height="530" align="left" valign="bottom" cellpadding=3px cellspacing=10px | ||
|[[Image:vanbreda.jpg|border|600x170px|none]] | |[[Image:vanbreda.jpg|border|600x170px|none]] | ||
Line 44: | Line 44: | ||
<Br/>Voor de andere posities zag het bestuur van het Verenigd Koninkrijk zich naar eigen zeggen genoodzaakt om buiten de grenzen van de Zuidelijke Nederlanden te scouten. Deze import van uitheemse mankracht schoot heel wat inwoners in het verkeerde keelgat. Vanuit de overheid klonk het verweer dat wetenschapsbeoefening zich vandaag de dag niet meer in een nationaal isolement kon verbergen. Bij uitstek een klein land moest van zijn positie temidden van grote wetenschapsnaties gebruikmaken om banden te smeden en zich te verrijken. Maar beleidsmakers hadden ook een politiek-strategische agenda: buitenlandse geleerden konden de overheersende romaanse invloed in het zuiden terug in balans brengen. Geleerden uit het noorden van het rijk vormden daarom aantrekkelijke kandidaten. Zij zouden de Nederlandse taal in het verfranste zuidelijk onderwijs binnenbrengen.<ref>De voertaal van het hoger onderwijs was bij aanvang weliswaar Latijn.</ref> In 1820 bood het bestuur de in Leiden opgeleide bioloog [[Van Breda, Jacques (1788-1867)|Jacob van Breda]] een positie als hoogleraar natuurlijke historie aan de wetenschapsfaculteit van de [[Universiteit van Gent|Rijksuniversiteit van Gent]] aan. Aan de [[Universiteit van Luik|universiteit van Luik]] kwam de piepjonge Utrechtse alumnus, de wiskundige [[Van Rees, Richard (1797-1875)|Rijk van Rees]] het team versterken. | <Br/>Voor de andere posities zag het bestuur van het Verenigd Koninkrijk zich naar eigen zeggen genoodzaakt om buiten de grenzen van de Zuidelijke Nederlanden te scouten. Deze import van uitheemse mankracht schoot heel wat inwoners in het verkeerde keelgat. Vanuit de overheid klonk het verweer dat wetenschapsbeoefening zich vandaag de dag niet meer in een nationaal isolement kon verbergen. Bij uitstek een klein land moest van zijn positie temidden van grote wetenschapsnaties gebruikmaken om banden te smeden en zich te verrijken. Maar beleidsmakers hadden ook een politiek-strategische agenda: buitenlandse geleerden konden de overheersende romaanse invloed in het zuiden terug in balans brengen. Geleerden uit het noorden van het rijk vormden daarom aantrekkelijke kandidaten. Zij zouden de Nederlandse taal in het verfranste zuidelijk onderwijs binnenbrengen.<ref>De voertaal van het hoger onderwijs was bij aanvang weliswaar Latijn.</ref> In 1820 bood het bestuur de in Leiden opgeleide bioloog [[Van Breda, Jacques (1788-1867)|Jacob van Breda]] een positie als hoogleraar natuurlijke historie aan de wetenschapsfaculteit van de [[Universiteit van Gent|Rijksuniversiteit van Gent]] aan. Aan de [[Universiteit van Luik|universiteit van Luik]] kwam de piepjonge Utrechtse alumnus, de wiskundige [[Van Rees, Richard (1797-1875)|Rijk van Rees]] het team versterken. | ||
+ | <br/> | ||
{|style="background:#F5F5F5; border:0px solid dimgray;color:black" border="0" height="530" align="right" valign="bottom" cellpadding=3px cellspacing=10px | {|style="background:#F5F5F5; border:0px solid dimgray;color:black" border="0" height="530" align="right" valign="bottom" cellpadding=3px cellspacing=10px | ||
|[[Image:gaede.jpg|border|600x170px|none]] | |[[Image:gaede.jpg|border|600x170px|none]] | ||
Line 51: | Line 52: | ||
|width="100"|'''Heinrich Moritz Gaëde''' | |width="100"|'''Heinrich Moritz Gaëde''' | ||
|width="100"|'''Franz Göbel''' | |width="100"|'''Franz Göbel''' | ||
− | |}<Br/>Misschien nog meer geliefd waren de Duitse geleerden. De Germaanse wetenschapscultuur met zijn sterke intellectuele discipline en synthetische ideeëncoördinatie kon op die manier in de zuidelijke provinciën ingang vinden en zo tegenwicht bieden aan de overheersende Franse invloed. De Gentse faculteit bood een leerstoel aan aan de in Tübingen opgeleide wiskundige [[Hauff, Johan Karl Friedrich (1766-1846)|Johan Karl Hauff]]<ref>De universiteit had weliswaar eerst de Mechelaar François-Egide Verbeeck aangeworven, maar deze had in laatste instantie verstek laten gaan.</ref> en aan [[Cassel, Franz-Peter (1784-1821)|Franz-Peter Cassel]], een botanicus met een Parijs doctorsdiploma in de geneeskunde en een jarenlange ervaring als gymnasiumleraar. De universiteit van Luik, die nog een hoogleraar voor het onderricht in de natuurwetenschappen miste – Vanderheyden doceerde wiskundige vakken en Delvaux fysica en chemie – wierf in 1818 de 23-jarige Duitse [[Gaëde, Henri Maurice (1795-1834) |Heinrich Moritz Gaëde]] aan. Gaëde, een kersverse doctor van de Universiteit van Kiel, had ondanks zijn jeugdige leeftijd al een aantal gewaardeerde wetenschappelijke publicaties, onder meer over de anatomie van insecten, op zijn naam staan. Zijn observatievermogen bij dissecties en zijn behendigheid met de microscoop werden door zijn leermeesters geprezen. In 1825 trad ook de Heidelbergse bosbouwkundige [[Bronn, Valentin (1796-1834)|Valentin Bronn]] tot het Luikse korps toe. En in Leuven vervoegde de pas afgestudeerde filosoof en wiskundige [[Goebel, Franz Jakob (1791-1858) |Franz Jacob Göbel]] en – het daaropvolgende academiejaar – de Würzburgse botanicus [[Adelmann, Franz Joseph (1787-1868)|Franz Adelmann]] het tot dan toe zuiver Zuid-Nederlandse tweemansteam van Van Mons en Sentelet. Adelmann was weliswaar geen zuivere ‘import’, hij woonde al drie jaar in de streek en werkte als hoofdapotheker in het Sint-Elisabethgasthuis in Antwerpen. | + | |} |
+ | |||
+ | <Br/>Misschien nog meer geliefd waren de Duitse geleerden. De Germaanse wetenschapscultuur met zijn sterke intellectuele discipline en synthetische ideeëncoördinatie kon op die manier in de zuidelijke provinciën ingang vinden en zo tegenwicht bieden aan de overheersende Franse invloed. De Gentse faculteit bood een leerstoel aan aan de in Tübingen opgeleide wiskundige [[Hauff, Johan Karl Friedrich (1766-1846)|Johan Karl Hauff]]<ref>De universiteit had weliswaar eerst de Mechelaar François-Egide Verbeeck aangeworven, maar deze had in laatste instantie verstek laten gaan.</ref> en aan [[Cassel, Franz-Peter (1784-1821)|Franz-Peter Cassel]], een botanicus met een Parijs doctorsdiploma in de geneeskunde en een jarenlange ervaring als gymnasiumleraar. De universiteit van Luik, die nog een hoogleraar voor het onderricht in de natuurwetenschappen miste – Vanderheyden doceerde wiskundige vakken en Delvaux fysica en chemie – wierf in 1818 de 23-jarige Duitse [[Gaëde, Henri Maurice (1795-1834) |Heinrich Moritz Gaëde]] aan. Gaëde, een kersverse doctor van de Universiteit van Kiel, had ondanks zijn jeugdige leeftijd al een aantal gewaardeerde wetenschappelijke publicaties, onder meer over de anatomie van insecten, op zijn naam staan. Zijn observatievermogen bij dissecties en zijn behendigheid met de microscoop werden door zijn leermeesters geprezen. In 1825 trad ook de Heidelbergse bosbouwkundige [[Bronn, Valentin (1796-1834)|Valentin Bronn]] tot het Luikse korps toe. En in Leuven vervoegde de pas afgestudeerde filosoof en wiskundige [[Goebel, Franz Jakob (1791-1858) |Franz Jacob Göbel]] en – het daaropvolgende academiejaar – de Würzburgse botanicus [[Adelmann, Franz Joseph (1787-1868)|Franz Adelmann]] het tot dan toe zuiver Zuid-Nederlandse tweemansteam van Van Mons en Sentelet. Adelmann was weliswaar geen zuivere ‘import’, hij woonde al drie jaar in de streek en werkte als hoofdapotheker in het Sint-Elisabethgasthuis in Antwerpen. | ||
<br/> | <br/> |
Revision as of 13:51, 10 January 2017
Wetenschap als universitaire opleidingAan de Franse Université Impériale, met zijn 'Académies' in Brussel en Luik, werden weliswaar al sinds 1810 wetenschappelijke vakken gedoceerd. Ze waren het domein van de zogeheten 'Facultés de sciences mathématiques et physiques'. Maar deze facultés verschaften bijlange geen volwaardige wetenschapsopleiding. De wetenschapsvakken lagen in de lijn van de leerstof die leerlingen al eerder, aan de keizerlijke lyceums (opvolgers van de Centrale Scholen) te verwerken hadden gekregen. Ook de professoren van de wetenschapsfaculteiten waren grotendeels dezelfde als deze die aan de lycées lesgaven. Het doel van de facultés was dan ook niet het afleveren van gediplomeerde beroepswetenschappers, maar wel het verstrekken van attesten aan studenten die zich op een opleiding in de 'hogere' faculteiten, met name die van geneeskunde, voorbereidden. Bovendien kregen enkel studenten met een letterendiploma toegang tot de vakken van de wetenschapsfaculteit. Omdat in Luik geen letterenfaculteit was ingericht, kreeg de wetenschapsfaculteit er enkel een handvol vrije leerlingen over de vloer.
De rijkshoogleraren: de eerste beroepswetenschappersWetenschap als een volwaardige universitaire discipline, dat betekende ook dat vanaf nu een aantal personen wetenschap als beroep beoefende. Twaalf personen om precies te zijn, want elke wetenschapsfaculteit had recht op vier hoogleraren. Zoveel waren het er bij aanvang echter niet. De Nederlandse overheid had namelijk moeite om geschikte kandidaten te vinden. Een goede hoogleraar bezat een of meerdere diploma’s van een prestigieuze universiteit, kon wetenschappelijk onderzoek van eigen hand voorleggen en buigen op een jarenlange onderwijservaring. Dergelijke personen waren dun gezaaid in een regio die al jaren politiek onstabiel was en waar tot dusver geen echte wetenschapsopleiding had bestaan.
Bescheiden faculteiten
Na de Belgische revolutie: het einde van de wetenschapsfaculteitenDe Belgische opstand van 1830 veroorzaakte deining in het universitair landschap. In afwachting van een reorganisatie van het universitair onderwijs hief het nieuwe bestuur de wetenschapsfaculteiten van Leuven en Gent op. Enkel Luik behield zijn faculteit.[8] Met het verdwijnen van twee wetenschapsfaculteiten waren er plots hoogleraren op overschot. De ouderen onder hen, zoals Garnier en Hauff werden op non-actief gesteld. [9] Aan Van Mons werd in 1835 het emeritaat verleend. Anderen vertrokken vrijwillig. Zo verliet Dandelin zijn leerstoel mijnbouwkunde om als artilleriecommandant in de stadswacht de wapens op te nemen in de revolutie. Maar er vielen ook naakte ontslagen, die de buitenlandse docenten troffen.
|
Noten
- ↑ Vooral de geneeskundefaculteit maakt van de plantentuin gebruik.
- ↑ Veelal adviseerden of bemiddelden de hoogleraren natuurhistorie bij de aankoop van natuurhistorische objecten en collectie.
- ↑ Jean Delvaux en Jean-Baptiste Van Mons waren de enige echte doctores in de wetenschappen. Delvaux had in Parijs een diploma in de medische wetenschappen behaald en was doctor honoris causa in de wetenschappen. Van Mons had zijn doctorstitel in de wetenschappen in het Duitse Helmstadt behaald. Jean Vanderheyden en Jean Sentelet hadden diploma’s van de Leuvense filosofiefaculteit.
- ↑ De voertaal van het hoger onderwijs was bij aanvang weliswaar Latijn.
- ↑ De universiteit had weliswaar eerst de Mechelaar François-Egide Verbeeck aangeworven, maar deze had in laatste instantie verstek laten gaan.
- ↑ In 1825 bereikten de wetenschapsfaculteiten daarmee hun maximum bezetting.
- ↑ De Luikse universiteit leverde in 1817-1830 7 doctorsdiploma’s in de wetenschappen af, op een totaal van 724 doctorsdiploma’s. De Gentse universiteit leverde 22 doctorsdiploma’s in de wetenschappen , op een totaal van 508 doctores. Aan de Leuvense universiteit studeerden 6 doctores in de wetenschappen af, op een totaal van 623 gediplomeerden. Ter vergelijking: de rechtenfaculteiten leverden er in dezelfde periode gemiddeld 328 af, de geneeskunde faculteit 203 en de letterenafdeling 10.
- ↑ Aan de beide getroffen universiteiten werden echter al gauw vrije faculteiten Wis- en Natuurkunde opgericht. Aan de universiteit van Gent en Luik verdween ook de faculteit letteren en wijsbegeerte. De Leuvense universiteit verloor zijn rechtenfaculteit.
- ↑ Nothomb spreekt in algemene termen over ‘mis en non-activité’. Volgens Paul Mansion werd Hauff op pensioen gesteld, terwijl Garnier uit zijn leerstoel lijkt te zijn ontzet ("la revolution [lui] priva de sa chaire"). Pas na veel demarches verkreeg hij het pensioengeld waar hij recht op had, aldus Mansion. Nothomb, Etat de l'instruction supérieure en Belgique: rapport présenté aux chambres législatives, le 6 avril 1843, volume 1, 1843, cvii; Mansion, Paul, "J.-Ch.-F. Hauff (1817)", in: Liber memorialis. Notices biographiques. Deel 2: Faculté des Sciences et Ecole Spéciale du Génie Civile et des Arts et Manufactures, Gent, 1913, 9-10 en Idem, "J.-G. Garnier", 11-13.
- ↑ In totaal werden aan de Universiteit van Luik vier gewoon en buitengewoon hoogleraren ontslagen, die allen Nederlander waren. Gent ontsloeg vijf gewoon en buitengewoon hoogleraren. Ook zij waren allen Nederlander. In Leuven ontvingen zes gewoon en buitengewoon hoogleraren hun ontslagbrief, onder hen vier Duitsers en twee Nederlanders.
Referenties
- Règlement sur l'organisation de l'enseignement supérieur dans les provinces méridionales du royaume des Pays-Bas, Gent, 1817.
- Nothomb, Etat de l'instruction supérieure en Belgique: rapport présenté aux chambers legislatives, le 6 avril 1843, volume 1, 1843.
- Le Roy, Alphonse , Liber memoralis: L'Université de Liége depuis sa fondation, 1869.
- De Clerck, Karel , Langendries, Elienne en Vandermeersch, Anne-Marie, 175 jaar Universiteit Gent: een verhaal in beeld, Gent, 1992.
- Despy-Meyer, Andrée,Instellingen en netwerken, in: Robert Halleux, Geert Vanpaemel, Jan Vandersmissen en Andrée Despy-Meyer (red.), Geschiedenis van de wetenschappen in België 1815-2000, Brussel: Dexia/La Renaissance du livre, 2001, vol. 1, 71-83.
- Isaac, Marie-Thérèse en Sorgeloos, Claude, “De verspreiding van de wetenschappen in de centrale scholen”, in: Robert Halleux, Carmélia Opsomer en Jan Vandersmissen, Geschiedenis van de wetenschappen in België van de Oudheid tot 1815, Brussel, 1998, 385-412.
- Opsomer, Carmélia en Halleux, Robert, “Wetenschappelijke instellingen en netwerken”, in: Robert Halleux, Carmélia Opsomer en Jan Vandersmissen, rGeschiedenis van de wetenschappen in België van de Oudheid tot 1815, Brussel, 1998, 330.
- Deelstra, Hendrik, De scheikunde aan de universiteiten en hogescholen, in: Robert Halleux, Geert Vanpaemel, Jan Vandersmissen en Andrée Despy-Meyer (red.), Geschiedenis van de wetenschappen in België 1815-2000, Brussel: Dexia/La Renaissance du livre, 2001, vol. 1, 159-160.