Difference between revisions of "Wetenschap aan de Rijksuniversiteit (1817-1830)"
m |
m |
||
Line 16: | Line 16: | ||
<br/>Als volwaardige universiteitsafdeling konden de nieuwe wetenschapsfaculteiten hun studenten voor het eerst een uitgebreid lesprogramma aanbieden, dat diverse disciplines belichtte. Naast elementaire en hogere wiskunde, experimentele en wiskundige fysica, astrofysica (astronomie physique), mathematische astronomie (astronomie mathématique) en chemie waren er ook natuurwetenschappelijke vakken als dierkunde, plantkunde, plantenfysiologie, mineralogie en vergelijkende anatomie. Ook praktijkgeoriënteerde vakken als hydraulica en hydrostatica, toegepaste chemie en landbouweconomie kregen een plaats in het lesprogramma van de wetenschapsfaculteiten. Om te beantwoorden aan de economische noden van de regio was in Luik bovendien een cursus metallurgie gecreëerd. Na enkele jaren werden daar cursussen bosbouwkunde en mijnbouwkunde aan toegevoegd. Tijdens hun doctoraatsopleiding konden studenten ervoor kiezen om zich in een bepaalde wetenschapstak te specialiseren, en in dit specialisme een doctorstitel verwerven. | <br/>Als volwaardige universiteitsafdeling konden de nieuwe wetenschapsfaculteiten hun studenten voor het eerst een uitgebreid lesprogramma aanbieden, dat diverse disciplines belichtte. Naast elementaire en hogere wiskunde, experimentele en wiskundige fysica, astrofysica (astronomie physique), mathematische astronomie (astronomie mathématique) en chemie waren er ook natuurwetenschappelijke vakken als dierkunde, plantkunde, plantenfysiologie, mineralogie en vergelijkende anatomie. Ook praktijkgeoriënteerde vakken als hydraulica en hydrostatica, toegepaste chemie en landbouweconomie kregen een plaats in het lesprogramma van de wetenschapsfaculteiten. Om te beantwoorden aan de economische noden van de regio was in Luik bovendien een cursus metallurgie gecreëerd. Na enkele jaren werden daar cursussen bosbouwkunde en mijnbouwkunde aan toegevoegd. Tijdens hun doctoraatsopleiding konden studenten ervoor kiezen om zich in een bepaalde wetenschapstak te specialiseren, en in dit specialisme een doctorstitel verwerven. | ||
− | [[File: | + | [[File:luikjezuietcollege.png|320px|thumb|left|'''In Luik huisde de wetenschapsfaculteit in een voormalig gebouw van de Jésuites wallons, aan de oever van de maas. Eerder al had het gebouw de Ecole Centrale en het Keizerlijk Lyceum gehuisvest''' <small>Bron: Remacle Leloup, 1740, via [https://commons.wikimedia.org/w/index.php?curid=8810870 Wikimedia Commons]</small>]][[File:botanische tuinleuven.jpg|320px|thumb|left|'''De plantentuinv an de Leuvense universiteit rond 1830.''' <small> Bron: - </small>]]<br/>De wetenschapsfaculteiten kwamen ook in de meest letterlijk zin de universiteit binnen: zij trokken in in de gebouwen die de steden aan de universiteiten afstonden. Aan de Gentse wetenschapsfaculteit werd - althans tijdelijk - een kapel in de Kortedagsteeg ter beschikking gesteld. De Luikenaren mochten zich in het hart van de stad in het oude Jezuïetencollege vestigen. In Leuven kon de faculteit van verspreide gebouwen gebruikmaken: het Maria Theresia-college voor chemie, het Koningscollege voor biologie en het Premonstreitcollege voor het onderricht in fysica. Bovendien stonden de steden, op verzoek van de overheid, eigendommen aan de universiteit af voor de aanleg van wetenschappelijke collecties en bibliotheken. Deze bepaling kwam de wetenschapsfaculteit zeker ten goede. Zo droeg de stad Leuven de stedelijke plantentuin over. In Luik kon men dankzij stadssteun een laboratorium voor chemie inrichten en was er vanaf 1819 een botanisch tuin voor de lessen beschikbaar. Ook de Gentse wetenschapsfaculteit kon voortaan voor de lessen plantkunde van een universitaire kruidtuin gebruikmaken. Het Gents stadsbestuur droeg ook een bibliotheekcolelctie over.<ref>Vooral de geneeskundefaculteit maakt van de plantentuin gebruik.</ref> De overdracht van een verzameling fysica-instrumenten en een collectie van anatomische en pathologische preparaten kwam de wetenschapsfaculteit al even goed van pas. Daarnaast ontvingen de drie universiteiten opmerkelijke sommen voor de aankoop van natuurhistorische objecten.<ref>Veelal adviseerden of bemiddelden de hoogleraren natuurhistorie bij de aankoop van natuurhistorische objecten en collectie.</ref> |
<Br/> | <Br/> | ||
Line 37: | Line 37: | ||
<Br/>Inderdaad, de Franse wiskundige en oud-leraar van de Ecole Polytechnique [[Garnier, Jean-Guillaume (1766-1840) |Jean Garnier]] was een befaamde geleerde met een talent voor het opstellen van pedagogische handboeken. En de Duitse Gaëde werd beschouwd als een beloftevol aanstormend talent. Maar Hauffs aanstelling voor de vakken fysica en chemie was helemaal niet in de lijn van zijn curriculum vitae en publicatielijst, die geheel rond wiskunde draaiden. De kersverse Leuvense hoogleraar Göbel moest op het moment van zijn aanstelling op de wiskundeleerstoel nog zijn eindexamen afleggen en slaagde in eerste instantie niet… voor wiskunde. Zijn landgenoot Adelmann begon zijn hoogleraarschap wellicht zelfs zónder doctorsdiploma. Pas enkele maanden na zijn aanstelling promoveerde men hem tot doctor honoris causa. Vele hoogleraren waren bovendien erg jong. Op de oud-leraren van de centrale scholen en de facultés na, waren alle hoogleraren in de periode 1817-1830 tussen 23 en 35 jaar oud. Een derde van het korps was zelfs jonger dan 30 jaar. Deze mannen waren dus niet eens zoveel ouder dan de studenten aan wie ze doceerden. | <Br/>Inderdaad, de Franse wiskundige en oud-leraar van de Ecole Polytechnique [[Garnier, Jean-Guillaume (1766-1840) |Jean Garnier]] was een befaamde geleerde met een talent voor het opstellen van pedagogische handboeken. En de Duitse Gaëde werd beschouwd als een beloftevol aanstormend talent. Maar Hauffs aanstelling voor de vakken fysica en chemie was helemaal niet in de lijn van zijn curriculum vitae en publicatielijst, die geheel rond wiskunde draaiden. De kersverse Leuvense hoogleraar Göbel moest op het moment van zijn aanstelling op de wiskundeleerstoel nog zijn eindexamen afleggen en slaagde in eerste instantie niet… voor wiskunde. Zijn landgenoot Adelmann begon zijn hoogleraarschap wellicht zelfs zónder doctorsdiploma. Pas enkele maanden na zijn aanstelling promoveerde men hem tot doctor honoris causa. Vele hoogleraren waren bovendien erg jong. Op de oud-leraren van de centrale scholen en de facultés na, waren alle hoogleraren in de periode 1817-1830 tussen 23 en 35 jaar oud. Een derde van het korps was zelfs jonger dan 30 jaar. Deze mannen waren dus niet eens zoveel ouder dan de studenten aan wie ze doceerden. | ||
− | </ | + | <Br/>Dat de wetenschapsfaculteiten dunbevolkt waren was niet zo’n probleem, want ook het aantal studenten in de wetenschapsopleiding was tussen 1817 en 1830 erg bescheiden. De drie faculteiten leverden in deze periode samen slechts 35 doctores af.<ref>De Luikse universiteit leverde in 1817-1830 7 doctorsdiploma’s in de wetenschappen af, op een totaal van 724 doctorsdiploma’s. De Gentse universiteit leverde 22 doctorsdiploma’s in de wetenschappen , op een totaal van 508 doctores. Aan de Leuvense universiteit studeerden 6 doctores in de wetenschappen af, op een totaal van 623 gediplomeerden. Ter vergelijking: de rechtenfaculteiten leverden er in dezelfde periode gemiddeld 328 af, de geneeskunde faculteit 203 en de letterenafdeling 10.</ref> Maar onder deze 35 jongemannen bevonden zich ook degene die samen een eerste generatie van internationaal gereputeerde Belgische geleerden zouden vormen. Onder andere [[Quetelet, Lambert-Adolphe-Jacques (1796-1874)| Adolphe Quetelet]], [[Lemaire, Jean François (1797-1852)|Jean Lemaire]], [[Timmermans, Jean-Alexis (1801-1864)|Jean Timmermans]] en [[Mareska, Daniel-Joseph-Benoît (1803-1858)|Daniel Mareska]] kwamen in het pantheon van Belgische wetenschappers terecht. |
<br/> | <br/> |
Revision as of 11:51, 5 January 2017
Wetenschap als universitaire opleidingAan de Franse Université Impériale, met zijn 'Académies' in Brussel en Luik, werden weliswaar al sinds 1810 wetenschappelijke vakken gedoceerd. Ze waren het domein van de zogeheten 'Facultés de sciences mathématiques et physiques'. Maar deze facultés verschaften bijlange geen volwaardige wetenschapsopleiding. De wetenschapsvakken lagen in de lijn van de leerstof die leerlingen al eerder, aan de keizerlijke lyceums (opvolgers van de Centrale Scholen) te verwerken hadden gekregen. Ook de professoren van de wetenschapsfaculteiten waren grotendeels dezelfde als deze die aan de lycées lesgaven. Het doel van de facultés was dan ook niet het afleveren van gediplomeerde beroepswetenschappers, maar wel het verstrekken van attesten aan studenten die zich op een opleiding in de 'hogere' faculteiten, met name die van geneeskunde, voorbereidden. Bovendien kregen enkel studenten met een letterendiploma toegang tot de vakken van de wetenschapsfaculteit. Omdat in Luik geen letterenfaculteit was ingericht, kreeg de wetenschapsfaculteit er enkel een handvol vrije leerlingen over de vloer. In het najaar van 1817 openden de rijksuniversiteiten van Leuven, Luik en Gent hun deuren. Als onderwerp van een eigen faculteit kregen wetenschappen nu evenveel gewicht als de andere universitaire disciplines. Men kon er voortaan een omvattende driejarige opleiding volgen, én er een diploma van kandidaat of doctor in de wetenschappen behalen. Studenten van de wetenschapsfaculteit waren nu gelijk aan studiegenoten in andere faculteiten: net als deze laatste konden zij meedingen naar universitaire wedstrijdmedailles en beurzen. De wetenschapsfaculteit was vanaf nu ook de plek waar aspirant-kandidaten in de geneeskunde een toelatingsexamen moesten afleggen.
De wetenschapsfaculteiten kwamen ook in de meest letterlijk zin de universiteit binnen: zij trokken in in de gebouwen die de steden aan de universiteiten afstonden. Aan de Gentse wetenschapsfaculteit werd - althans tijdelijk - een kapel in de Kortedagsteeg ter beschikking gesteld. De Luikenaren mochten zich in het hart van de stad in het oude Jezuïetencollege vestigen. In Leuven kon de faculteit van verspreide gebouwen gebruikmaken: het Maria Theresia-college voor chemie, het Koningscollege voor biologie en het Premonstreitcollege voor het onderricht in fysica. Bovendien stonden de steden, op verzoek van de overheid, eigendommen aan de universiteit af voor de aanleg van wetenschappelijke collecties en bibliotheken. Deze bepaling kwam de wetenschapsfaculteit zeker ten goede. Zo droeg de stad Leuven de stedelijke plantentuin over. In Luik kon men dankzij stadssteun een laboratorium voor chemie inrichten en was er vanaf 1819 een botanisch tuin voor de lessen beschikbaar. Ook de Gentse wetenschapsfaculteit kon voortaan voor de lessen plantkunde van een universitaire kruidtuin gebruikmaken. Het Gents stadsbestuur droeg ook een bibliotheekcolelctie over.[1] De overdracht van een verzameling fysica-instrumenten en een collectie van anatomische en pathologische preparaten kwam de wetenschapsfaculteit al even goed van pas. Daarnaast ontvingen de drie universiteiten opmerkelijke sommen voor de aankoop van natuurhistorische objecten.[2]
De rijkshoogleraren: de eerste beroepswetenschappersWetenschap als een volwaardige universitaire discipline, dat betekende ook dat vanaf nu een aantal personen wetenschap als beroep beoefende. Twaalf personen om precies te zijn, want elke wetenschapsfaculteit had recht op vier hoogleraren. Zoveel waren het er bij aanvang echter niet. De Nederlandse overheid had namelijk moeite om geschikte kandidaten te vinden. Een goede hoogleraar bezat een of meerdere diploma’s van een prestigieuze universiteit, kon wetenschappelijk onderzoek van eigen hand voorleggen en buigen op een jarenlange onderwijservaring. Dergelijke personen waren dun gezaaid in een regio die al jaren politiek onstabiel was en waar tot dusver geen echte wetenschapsopleiding had bestaan.
Bescheiden faculteiten
Na de Belgische revolutie: het einde van de wetenschapsfaculteitenDe Belgische opstand van 1830 veroorzaakte deining in het universitair landschap. In afwachting van een reorganisatie van het universitair onderwijs hief het nieuwe bestuur de wetenschapsfaculteiten van Leuven en Gent op. Enkel Luik behield zijn faculteit.[8] Met het verdwijnen van twee wetenschapsfaculteiten waren er plots hoogleraren op overschot. De ouderen onder hen, zoals Garnier en Hauff werden op non-actief gesteld. [9] Aan Van Mons werd in 1835 het emeritaat verleend. Anderen vertrokken vrijwillig. Zo verliet Dandelin zijn leerstoel mijnbouwkunde om als artilleriecommandant in de stadswacht de wapens op te nemen in de revolutie. Maar er vielen ook naakte ontslagen, die de buitenlandse docenten troffen.
|
Noten
- ↑ Vooral de geneeskundefaculteit maakt van de plantentuin gebruik.
- ↑ Veelal adviseerden of bemiddelden de hoogleraren natuurhistorie bij de aankoop van natuurhistorische objecten en collectie.
- ↑ Jean Delvaux en Jean-Baptiste Van Mons waren de enige echte doctores in de wetenschappen. Delvaux had in Parijs een diploma in de medische wetenschappen behaald en was doctor honoris causa in de wetenschappen. Van Mons had zijn doctorstitel in de wetenschappen in het Duitse Helmstadt behaald. Jean Vanderheyden en Jean Sentelet hadden diploma’s van de Leuvense filosofiefaculteit.
- ↑ De voertaal van het hoger onderwijs was bij aanvang weliswaar Latijn.
- ↑ De universiteit had weliswaar eerst de Mechelaar François-Egide Verbeeck aangeworven, maar deze had in laatste instantie verstek laten gaan.
- ↑ In 1825 bereikten de wetenschapsfaculteiten daarmee hun maximum bezetting.
- ↑ De Luikse universiteit leverde in 1817-1830 7 doctorsdiploma’s in de wetenschappen af, op een totaal van 724 doctorsdiploma’s. De Gentse universiteit leverde 22 doctorsdiploma’s in de wetenschappen , op een totaal van 508 doctores. Aan de Leuvense universiteit studeerden 6 doctores in de wetenschappen af, op een totaal van 623 gediplomeerden. Ter vergelijking: de rechtenfaculteiten leverden er in dezelfde periode gemiddeld 328 af, de geneeskunde faculteit 203 en de letterenafdeling 10.
- ↑ Aan de beide getroffen universiteiten werden echter al gauw vrije faculteiten Wis- en Natuurkunde opgericht. Aan de universiteit van Gent en Luik verdween ook de faculteit letteren en wijsbegeerte. De Leuvense universiteit verloor zijn rechtenfaculteit.
- ↑ Nothomb spreekt in algemene termen over ‘mis en non-activité’. Volgens Paul Mansion werd Hauff op pensioen gesteld, terwijl Garnier uit zijn leerstoel lijkt te zijn ontzet ("la revolution [lui] priva de sa chaire"). Pas na veel demarches verkreeg hij het pensioengeld waar hij recht op had, aldus Mansion. Nothomb, Etat de l'instruction supérieure en Belgique: rapport présenté aux chambres législatives, le 6 avril 1843, volume 1, 1843, cvii; Mansion, Paul, "J.-Ch.-F. Hauff (1817)", in: Liber memorialis. Notices biographiques. Deel 2: Faculté des Sciences et Ecole Spéciale du Génie Civile et des Arts et Manufactures, Gent, 1913, 9-10 en Idem, "J.-G. Garnier", 11-13.
- ↑ In totaal werden aan de Universiteit van Luik vier gewoon en buitengewoon hoogleraren ontslagen, die allen Nederlander waren. Gent ontsloeg vijf gewoon en buitengewoon hoogleraren. Ook zij waren allen Nederlander. In Leuven ontvingen zes gewoon en buitengewoon hoogleraren hun ontslagbrief, onder hen vier Duitsers en twee Nederlanders.
Referenties
- Règlement sur l'organisation de l'enseignement supérieur dans les provinces méridionales du royaume des Pays-Bas, Gent, 1817.
- Nothomb, Etat de l'instruction supérieure en Belgique: rapport présenté aux chambers legislatives, le 6 avril 1843, volume 1, 1843.
- Le Roy, Alphonse , Liber memoralis: L'Université de Liége depuis sa fondation, 1869.
- De Clerck, Karel , Langendries, Elienne en Vandermeersch, Anne-Marie, 175 jaar Universiteit Gent: een verhaal in beeld, Gent, 1992.
- Despy-Meyer, Andrée,Instellingen en netwerken, in: Robert Halleux, Geert Vanpaemel, Jan Vandersmissen en Andrée Despy-Meyer (red.), Geschiedenis van de wetenschappen in België 1815-2000, Brussel: Dexia/La Renaissance du livre, 2001, vol. 1, 71-83.
- Isaac, Marie-Thérèse en Sorgeloos, Claude, “De verspreiding van de wetenschappen in de centrale scholen”, in: Robert Halleux, Carmélia Opsomer en Jan Vandersmissen, Geschiedenis van de wetenschappen in België van de Oudheid tot 1815, Brussel, 1998, 385-412.
- Opsomer, Carmélia en Halleux, Robert, “Wetenschappelijke instellingen en netwerken”, in: Robert Halleux, Carmélia Opsomer en Jan Vandersmissen, rGeschiedenis van de wetenschappen in België van de Oudheid tot 1815, Brussel, 1998, 330.
- Deelstra, Hendrik, De scheikunde aan de universiteiten en hogescholen, in: Robert Halleux, Geert Vanpaemel, Jan Vandersmissen en Andrée Despy-Meyer (red.), Geschiedenis van de wetenschappen in België 1815-2000, Brussel: Dexia/La Renaissance du livre, 2001, vol. 1, 159-160.