Instituts Trasenster - Universiteit Luik

From Bestor_NL
Revision as of 05:12, 2 October 2017 by Bestor (talk | contribs) (Werking)
Jump to: navigation, search

Benaming voor een groep van universitaire wetenschapsinstellingen aan de Universiteit van Luik, gecreëerd rond 1880-1895.


Oprichting

De place de l'Université rond 1845 met centraal de Salle Académique. Bron: Université de Liège. Esquisse historique.
De oprichting van de Instituts Trasenster kadert in de nieuwe ontwikkelingen aan de Belgische universiteiten in de jaren 1860-1870. Experiment en practica vonden toen ingang aan de wetenschapsfaculteiten van de Belgische universiteiten, naar het voorbeeld van Duitsland, waar het experimentalistisch model, weg van ex cathedra onderwijs, al eerder was doorgebroken. De wet Delcour van 1876 institutionaliseerde deze nieuwe ontwikkelingen door voortaan practica voor studenten te verplichten. Vertegenwoordigers van de universiteit maakten beleidsmakers echter duidelijk dat zij met de bestaande wetenschapsinfrastructuur –grotendeels schamel, armoedig en zelfs ongezond – niet aan de nieuwe wetgeving kónden voldoen. Nieuwe, modern uitgeruste gebouwen, apparatuur en instrumenten, kortom een financiële input van de overheid, was onontbeerlijk.


Louis Trasenster was een van de grootste propagandisten voor een dergelijke grootschalige overheidssubsidie. Deze dynamische, liberaalgezinde hoogleraar van de Universiteit van Luik was een groot bewonderaar van het Duitse universitaire onderwijsmodel. Hij was overtuigd van de noodzaak om aan zijn universiteit een goede, up-to-date onderzoeksinfrastructuur te voorzien. Een meevaller was dat Trasenster bevriend was met Walthère Frère-Orban, die in 1878 aan het hoofd van de liberale regering kwam te staan. Verder had hij banden met de industrie en met de meest toonaangevende en welvarende families uit de lokale bourgeoisie. Trasenster woog ook zelf op de politiek via zijn directeurschap van het invloedrijke Journal de Liège. Dat de overheid in 1879 inderdaad met 4,5 miljoen frank, waarvan 3 miljoen voor de Rijksuniversiteit van Luik over de brug kwam, was voor een groot deel zijn verdienste. Zijn – nogal evidente – verkiezing tot rector in 1879 maakte het Trasenster bovendien mogelijk om diepgaand zijn stempel op de toekomstige uitbreidingswerken te drukken.


De instellingen en hun locatie

Karikatuur. Trasenster hypnotiseert de minister van Onderwijs om hem de koopakte van de Hospice des Incurables te doen tekenen.

De universiteit had al enige tijd eerder een ambitieus infrastructuurplan ontwikkeld met, naar Duits voorbeeld, aparte gebouwen voor de verschillende afdelingen van de universiteit. Het oorspronkelijke idee bestond erin om al deze nieuwe gebouwen te groeperen op de site van de Jardin Botanique.[1] Dit was absoluut niet naar de zin van buurtbewoners, welstellende burgers die de rust van hun quartier op prijs stelden en sneerden dat 'la ventilation d’un laboratoire de chimie a pour effet d’écarter du local les vapeurs nuisibles et de les déverser sur le voisinage.' Verenigd in een Comité du Défense du Botanique lanceerden ze een petitie voor het behoud van hun nette, groene wijk. Bevreesd voor deze electorale zwaargewichten[2] krabbelde het geschrokken stadsbestuur dat dit protest niet had voorvoeld, terug. Enkel het Institut de Botanique en het Institut de Pharmacie werden in de tuin weerhouden.


Het duurde uiteindelijk nog twee jaar alvorens de andere instituten een onderkomen elders in de stad vonden. Verschillende opties kwamen op tafel en ook lokale makelaars moeiden zich gretig met de kwestie. Volgens het stadsbestuur was de enorme vertraging te wijten aan 'une divergence complète de vues entre les différents professeurs et les différentes Facultés'.[3] Trasenster slaagde erin de overheid te bewegen tot een gezamenlijk aankoop met de stad Luik van het terrein van de Quartier de Bêche en Outremeuse, met inbegrip van het Hospice des Incurables, een gebouw aan de kade van de Maas.[4] Deze locatie had als voordeel dat ze niet te ver verwijderd was van de Place de l’Université (de huidige place du Vingt Août) en tegelijk dicht bij de Vieux-Bavière (huidige Place de l’Yser) lag. Het Institut de Zoologie kreeg op deze site een plek, net als het Institut de Physiologie en het aangrenzende Institut d’Anatomie, in de uiterste hoek, aan de Place Delcou, de rue de Pitteurs en de rue Méan. Aan de Place de l’Université, het brandpunt van het universitaire leven, werden aan het hoofdgebouw een instituut voor fysica en een voor chemie aangebouwd. Het Astronomisch Instituut kwam verderaf te ligen, in Cointe, waar de lucht minder vervuild was. Het kostenplaatje was niet min: samen met de bouw van het nieuwe ziekenhuis op de terreinen van de Prés Saint-Denis kwam de totaaluitgave op zeven miljoen frank. De staat zegde uiteindelijk toe voor 4,5 miljoen daarvan. De stad leverde één miljoen frank.


Institut Astrofysique 1880-1882? Plateau van Cointe 270.000 frank
Institut de Botanique 1882-1883 Uithoek van de botanische tuin, op de hoek van de rue Courtois en rue Fusch 175.000 frank
Institut de Pharmacie 1882-1883 Uithoek van de botanische tuin, langs de rue Fusch 325.000 frank
Institut d’Anatomie 1883-1886 Bij de place Delcour 490.000 frank
Institut de Physiologie 1885-1888 Place Delcour, op de hoek van de rue Méan en de rue de Pitteurs 240.000 frank
Institut de Zoologie 1885-1888? Langs de quai des Pêcheurs (huidige quai Van Beneden), de rue de Pitteurs en de place Delcour 550.000 frank
Institut de Chimie 1886 Rue de l’Université (huidige place du Vingt Août) met annex quai de l’Université (huidige quai Roosevelt) 245.000 frank
Institut de Physique 1892-1893 Place de l’Université (huidige place du Vingt Août)
(Ecole Electrotechnique Montefiore) 1893 (installatie en start bouw annex) Voormalige botanische afdeling
(Hôpital universitaire (vroeger Hôpital Bavière)) 1891-1895 (verplaatsing en heropbouw) Prés Saint-Denis 500.000 frank


Uitzicht

Alle Instituts Trasenster waren voorzien van grote auditoria met getrapte structuur, van cirkelvormige amfitheaters en laboratoria, waarvan sommige zo groot dat honderd studenten er tegelijk konden werken. Er waren elektrische verlichtingspunten, projectie-apparaten voor macroscopische demonstraties en andere nieuwigheden. Elk instituut had zijn eigen instrumentarium. Vele ervan herbergden een eigen bescheiden museum met kostbare collecties. De meeste van de instituten waren ook aan de buitenzijde indrukwekkend. Bewoners en bezoekers bewonderden de prachtige, plechtstatige architectuur van onder meer het zoölogisch , het astronomisch en het fysiologisch instituut. Ware wetenschapspaleizen waren het.


Alle Instituts Trasenster bestaan vandaag nog, maar sommige ervan kregen na verloop van tijd een andere bestemming.


Werking

De scheiding in verschillende instituten had ook een effect op de concrete wetenschapspraktijk. De leidende hoogleraar was als het ware heer en meester over het instituut. Hij surveilleerde de studenten tijdens het werk en legde hen zijn eigen visie op. Charles Comhaire merkte op dat deze actieve samenwerking tussen hoogleraar en studenten in de beslotenheid van het eigen instituut een 'respect plus intime' genereerde. Voor het eerst inderdaad verlieten hoogleraar en student de anonimiteit van cathedra en auditoriumzaal en traden ze in een nauw samenwerkingscontact. Niet alleen tussen de hoogleraar-leermeester en zijn pupil ontstond een nieuwe respectvolle en intieme verhouding, maar ook tussen student en de werkmaterialen, meubels en infrastructuur van het instituut, aldus Comhaire. De afwezigheid van graffiti in de Instituts Trasenster beschouwde Comhaire als een ultiem bewijs van zijn stelling.[5]


Bibliografie

  • Hamoir, G., Frère-Orban (1812-1896) et l’Université de Liège? Club Universitaire Réforme et Liberté, Luik, 1996.
  • Claude, Jacqueline, Doppagne, Philippe, Duquenne-Herla, Kathleen (e.a.), Liber memorialis 1967-1992, Université de Liège, Luik, 1993.
  • Halkin, L., "Trasenster contre Kurth", in: Marcel Florkin en Léon-E. Halkin, Chronique de l'Université de Liège, Luik, 1967, 319-333.
  • Collignon, A., "A l’origine des grands Instituts universitaires liégeois: le vieux “Quartier de Bêche”", in: Revue médicale de Liège, 41 (1986), 755-775.
  • Gabriel, G., "L’extension de l’Université sur la rive droite à la fin du 19è siècle", in: Revue médicale de Liège, 41 (1986), 776-778.
  • Comhaire, Charles, Université de Liège. Esquisse historique sur les bâtiments universitaires, Luik, 1892.
  • Université de Liége. Inauguration solennelle des instituts universitaires le 24 novembre 1883, Luik, 1883.


Noten

  1. Dit plan was al in 1875 goedgekeurd en wachtte enkel nog op financiële ondersteuning.
  2. In het systeem van censuskiesrecht wogen de stemmen van de rijke burgers van de Botanique zwaar door.
  3. Procès-verbaux des séances du Conseil communal de Liège, 1881, 372. Geciteerd in: Collignon, "A l’origine des grands Instituts universitaires liégeois", 760.
  4. De Staat betaalde 1 miljoen van de 1,1 miljoen totale kostprijs van het terrein van de Hospice.
  5. Comhaire, Charles, Université de Liège. Esquisse historique sur les bâtiments universitaires, Luik, 1892,23.