Wetenschap onder bezetting (1914-1918)
In augustus 1914 trok de hemel boven België dicht. Met de Duitse schending van de Belgische neutraliteit begon een vier jaar lange bezetting van het overgrote deel van het land. Door de blokkade werden levensmiddelen en andere producten schaars. Fabrieken en andere diensten sloten hun deuren. De bevolking ging op rantsoen en velen leden uitzichtloze honger. Jonge mannen trokken van alle uithoeken van het land richting rekruteringsbureau, vrijwillig of met een oproepbrief in de hand. Na verloop van tijd eiste de bezetter ook de resterende sterke mannen op voor dwangarbeid in de Duitse oorlogsindustrie. Wat deden Belgische wetenschappers tijdens de lange oorlogsjaren? Ook voor hen was dit een periode van schaarste, op materieel en intellectueel vlak. En dus van stagnatie. Of toch niet helemaal?
Intellectueel vacuüm
Op het thuisfront leek het wetenschappelijk leven inderdaad stil te vallen. De Koninklijke Academie voor Wetenschappen, de wetenschappelijke genootschappen en kringen sloten één na één hun deuren. Ook de vier universiteiten stuurden wat overbleef aan studenten voor onbepaalde tijd naar huis. De sluitingen waren bedoeld als een vorm van passief verzet, om Duitse inmenging in het onderwijs te vermijden. Ook wenste men het studentenvolk dat vrijwillig naar het front was getrokken niet te benadelen tegenover de achtergebleven medestudenten. Onder meer de hoogleraren Frédéric Swarts, Henri Pirenne en Paul Fredericq waren in Gent de initiatiefnemers van de sluiting. Omdat ze weigerden de universiteit te heropenen, werden Pirenne en Fredericq in 1916 naar Duitsland gedeporteerd, tot grote ontzetting van hun collega-wetenschappers in binnen- en buitenland, die de daad in een brief aan von Bissing als moreel laakbaar veroordeelden.
Tussen 1914 en 1918 vond op die manier een exodus van Belgische geleerden plaats. Velen konden aan de ontvangende universiteiten onverminderd hun carrière voortzetten, tot afgunst van sommige achtergebleven wetenschappers. Zo kon Albert Brachet die naar Frankrijk vluchtte, onmiddellijk als professor anatomie en embryologie aan de Parijse Faculteit Geneeskunde aan de slag. Voor de natuurkundige Jules Verschaffelt was in Leiden een positie als assistent beschikbaar aan het cryogeen laboratorium van Kamerlingh Onnes, waar hij twintig jaar eerder als jongeman onderzoek had uitgevoerd. Julius MacLeod vond onderdak aan de Universiteit van Manchester. En de Universiteit van Harvard, het Collège de France, de Sorbonne en de Universiteit van Genève drumden om de gerenommeerde wiskundige Charles La Vallée Poussin voor gastcolleges te strikken. Een aantal geleerden waagden de oversteek en kozen voor de Verenigde Staten als toevluchtsoord. Sommigen, zoals de wetenschapshistoricus Georges Sarton bleven er voorgoed. Zij waren bekoord door de nieuwe mogelijkheden en richtingen die aan de Amerikaanse wetenschapshorizon gloorden.
De proeftuinen van wetenschap
De oorlogsjaren waren nochtans niet louter een periode van intellectuele stagnatie. Aan het front bloeide wetenschap net, gevoed door de mogelijkheden die de noodzaak bood. De hospitalen bleken proeftuinen waar vrij met vooruitstrevende methodes in de chirurgie, anesthesie en geneeskunde werd geëxperimenteerd. Op de slagvelden werden dan weer nieuwe chemische en technische aanvalswapens en beschermingstuigen, zoals antigasmaskers, uitgetest. Ook vliegtuigen en duikboten, maakten in de oorlogsjaren een enorme technologische ontwikkeling door. De verpletterende tank met rupsbanden, een Engelse uitvinding, deed naar het einde van de oorlog toe zijn intrede. Ook Belgische wetenschappers zetten hun kennis in. Zo redde een verbetering in het procedé van de bloedtransfusie door de Belgische arts Albert Hustin heel wat levens. De arts Pierre Nolf, die aan het ziekenhuis in Sint-Idesbald instond voor de infectiepatiënten, ontwikkelde een behandeling tegen tyfus met injecties van peptiden. Een andere wetenschapper, de meteoroloog Jules Jaumotte, verrichtte vooruitstrevend werk op het vlak van luchtfotografie. Hij verbeterde onder meer het stereoscopisch procédé waardoor men de nieuwste vormen van camouflage kon detecteren. En de wiskundige Alfred Errera organiseerde als vrijwillig strijder een dienst die aan de hand van geluid de positie van artilleriestukken opspoorde. Hij doceerde nadien als expert over deze materie aan de Koninklijke Militaire School.
|
Bibliografie
- Onghena, Sofie, “The survival of 19th-century scientific optimism: the public discourse on science in Belgium in the aftermath of the Great War (ca. 1919-1930)”, in: Centaurus, 53 (2011), 280-305.
- Derez, Mark, “The flames of Louvain: the war experience of an academic community”, in: Hugh, Cecil en Liddle, Peter (red.), Facing Armageddon: the first world war experienced, Londen, 1996, 617-629.
- Horne, John "Belgian intellectuals and the German invasion 1914-1915" in: Jaumain, Serge, Amara, Michaël, Majerus, Benoît en Vrints, Antoon (red.), Une guerre totale?: la Belgique dans la Première Guerre mondiale: nouvelles tendances de la recherche historique, Brussel, 2005 Leuven, 391-404.
- De Vos, Luc, Van gifgas tot penicilline : vooruitgang door oorlog ? , Leuven, 1995.
- De Schaepdrijver, Sophie, De Groote Oorlog: het koninkrijk België tijdens de Eerste Wereldoorlog, 2013, Antwerpen.
- Dmitriev, A., "La mobilisation intellectuelle. La communauté académique internationale et la Première Guerre mondiale", in : Cahiers du monde russe, 43 (2002), nr. 4, 617-644.
- Diser, Lyvia, Ambtenaren in witte jas. Laboratoriumwetenschap in het Belgisch overheidsbeleid (1870-1940), Onuitgegeven proefschrift, Katholieke Universiteit Leuven, departement Geschiedenis, 2013.
- Diser, Lyvia, Wetenschap op de proef. Laboratoria in het Belgisch overheidsbeleid (1870-1940), Leuven, 2016.
- Bertrams, Kenneth, Universités et Entreprises. Milieux académiques et industriels en Belgique, 1880-1970, Brussel, 2006
- Nyrop, Kristoffer, L’arrestation des professeurs belges et l’université de Gand, Parijs, 1917.