Een talisman voor de agronomen

From Bestor_NL
Revision as of 13:25, 28 November 2024 by Bestor (talk | contribs)
Jump to: navigation, search
Cabinet de physique.png


Landbouwkundigen, zijn dat nu eigenlijk echte wetenschappers? In het interbellum luidde het antwoord op deze vraag volmondig 'ja'. Belgische agronomische instituten maakten vanaf toen steeds meer plaats voor natuurwetenschappen in hun onderwijsprogramma's. Het was niet voor niets de glorietijd van de toegepaste biologie, een discipline waarin de natuur zich voor het eerst kneedbaar toonde, voor wie haar wetten doorgrondde. 'Deze [onderwijs]evolutie is het directe resultaat van de voortschrijdende kennis en de nieuwe behoeften van de landbouw', zo klonk het in het jubileumboek van het Landbouwinstituut van Gembloux ...[1] Maar hoe zat dat met de behoeften van de agronomen zelf?



Rebellen


Het begon allemaal in 1929, toen het parlement de wet op academisch graden stemde. Deze wet bevatte een lijst van erkende universitaire diploma's. Dragers van deze diploma's kregen in theorie prioritaire toegang tot de (hoogste) functies in de overheidsadministratie. Tot hun grote ontsteltenis negeerde de wet echter de gediplomeerde agronomen van Gent, Leuven en Gembloux compleet. De wetgever was duidelijk van mening dat hoger landbouwonderwijs gelijk was aan beroepsonderwijs en niets méér. Een opstand brak los: met een studentenstaking in Gembloux, felle lobbycampagnes van de drie verenigingen van agronomen-ingenieurs waaronder de Vereniging van voormalige studenten van Gembloux bij de betrokken ministers, parlementaire vragen en vurige perscampagnes ...


Om de gemoederen te sussen richtte de regering een commissie op voor de hervorming van het programma voor landbouwonderwijs, om het een meer universitair aanzien te geven. De commissie bestond uit parlementariërs, ambtenaren, leraren en afgevaardigden van de alumniverenigingen. De leden kwamen in totaal twintig keer bijeen, tot in maart 1932, maar een overeenstemming bereikten ze niet. In 1933 maakte de commissie plaats voor een kleinere commissie, beperkt tot de rectoren van de drie instituten[2] en een vertegenwoordiger van het ministerie van openbaar onderwijs. Centraal op de onderhandelingstafel lag de kwestie van de studieduur. Geen gemakkelijk onderwerp, want waar de Gentenaars en Leuvenaars pleitten voor een ingenieursdiploma in vier jaar, drongen de Gembloutois aan op een vijfjarige opleiding.

Marchal emile.jpeg
Émile Marchal, rector van het Institut agronomique de Gembloux van 1925 tot 1928. Bron: Bulletin de la Société Royale de Botanique de Belgique, 88 (1957).


Heel wat ingenieurs van Gembloux, aangevoerd door professor Émile Marchal, pleitten voor een grondige hervorming van het curriculum van de landbouwkundig ingenieur. In hun ogen had de Belgische landbouw meer nood aan onderzoekers dan aan technici of vulgarisatoren. In deze zienswijze hadden de natuurwetenschappen natuurlijk een prominente plaats: met seminaries, laboratoriumoefeningen en persoonlijk onderzoek dat met een doctoraat in de agronomische wetenschappen kon worden bekroond. Het hoogtepunt van deze grondige hervorming zou dan de aanhechting van de twee staatslandbouwinstituten aan de twee staatsuniversiteiten zijn (Luik in het geval van Gembloux).[3] Een soortgelijke discours bestond in Leuven. Rector magnificus Monseigneur Ladeuze bestempelde het Landbouwkundig Instituut zelfs als een gespecialiseerde afdeling van de Faculteit der Wetenschappen.[4]


De commissie slaagde er uiteindelijk in een overeenkomst te bereiken over een ontwerp van Koninklijk besluit. Op 10 oktober 1934 werd het afgekondigd. Het ontwerp verdeelde de studies van de landbouwingenieur in twee kandidatuursjaren, die grotendeels natuurwetenschappen en wiskunde draaiden, twee jaren ingenieursstudies, waarin technische toepassingen werden behandeld, en een optioneel specialisatiejaar. Ook nieuw was dat het toelatingsexamen werd afgeschaft en vervangen door het verplicht voorleggen van een certificaat van een volledig afgelegde humaniora (Latijn-Grieks of Latijn-wiskunde). De humaniora werd daarbij niet zozeer beschouwd als een nodige kennisbasis, maar wel als een bewijs van geletterdheid, maturiteit en algemene beschaving, zaken die onontbeerlijk waren om ‘geestelijk mán te worden’.[5]



De boeren verlichten?


De gevolgen van deze nieuwe toelatingsvoorwaarden werden al snel voelbaar. Al in 1934 daalde het aantal studenten dramatisch in elk landbouwinstituut. Ter vergelijking: in oktober 1932 had Leuven nog 346 inschrijvingen voor het eerste jaar gehad, Gembloux 204 en Gent 60. Vijf jaar later hadden dezelfde vestigingen slechts 123, 98 en 28 inschrijvingen.[6]


Leplae.png
Edmond Leplae, hoogleraar aan het Landbouwinstituut van Leuven. Bron: KADOC KU Leuven, Collectie Boerenbond.


De hele situatie bezorgde de Leuvense landbouwinstituutprofessor Edmond Leplae grote kopzorgen. Leplae was bijzonder gevoelig voor de behoeften van de Belgische landbouw. Hij was niet voor niets lid van de machtige Belgische Boerenbond, de Hoge Landbouwraad én de Koninklijke Landbouwvereniging van België. Leplae was gehecht aan de oorspronkelijke missie van de agronomische instellingen: 'de landbouwklasse opvoeden en onderrichten'[7], om de toekomstige boeren, de zonen van landeigenaren in staat te stellen hun eigen boerderijen beter te beheren. Daarvoor moesten de landbouwopleidingen kort, gemakkelijk toegankelijk en nuttig zijn. Vakken als economie, sociologie, gebruik van elektriciteit of tractoren waren dat. Biologische wetenschappen waren dat niet.


In Leplaes ogen verstootte de hervorming van de agronomische studies de boeren ten voordele van de zonen van rijke stadsbewoners, die waren bestemd voor banen in administratie, voortgezet onderwijs en onderzoek. Erger nog: de té wetenschappelijke studies zouden de leerlingen 'de smaak van het plattelandsleven' doen verliezen[8], zou de culturele kloof met de boeren verbreden en de weinige boerenzonen die resteerden ertoe brengen om 'hun boerderij in de steek te laten voor een job als ambtenaar'.[9] Daarmee zouden de agronomische instituten een halve eeuw katholiek beleid op de klippen doen lopen, een beleid gericht op het indijken van de plattelandsvlucht (en de ontkerstening). Tekorten aan geschoolde arbeidskrachten voor de kolonie was een andere grote angst van Leplae. Als directeur-generaal van de afdeling Landbouw van het Koloniaal Bureau had hij in 1933 het NILCO opgericht en een uitgebreid plan van ontwikkeling van de Congolese landbouw tot uitvoering gebracht.


Om de afkeer van de zonen van grootgrondbezitters voor agronomie te bestrijden (al voelbaar op het einde van de 19de eeuw) had het Leuvens Landbouwinstituut in 1908 een tweejarige licentie in de landbouwwetenschappen geïntroduceerd. Gembloux en Gent hadden in 1920 het voorbeeld gevolgd. Na deze studie kon de licentiaat gemakkelijk springen naar de studies van de landbouwingenieur. Veel succes had de opleiding niet opgeleverd. Bij de hervorming van 1934 werd ook deze opleiding verlengd van twee naar drie jaar, en werd er een certificaat van humaniora geëist.


In 1936-1937 begon Leplae aan zijn kruistocht tegen het nieuwe programma. Hij publiceerde artikelen in kranten, stuurde brieven naar collega's en liet twee propagandabrochures verschijnen. De hoogleraar beschuldigde zelfs de alumniverenigingen ervan uit puur geldgewin de landbouwinstituten te willen omvormen tot wetenschapsfaculteiten en ambtenarenkweekscholen. In zijn geschriften bepleitte Leplae de creatie van twee aparte opleidingsonderdelen. De opleiding tot landbouwingenieur kon in overeenstemming blijven met de vereisten van 1934, maar de licentiaatsopleiding moest zijns inziens worden teruggebracht tot twee jaar en openstaan voor afgestudeerden van het middelbaar landbouwtechnisch onderwijs, evenals voor iedereen die een succesvolle stage in een landbouwbedrijf had afgelegd.


Leplaes propagandacampagne kon op weinig enthousiasme rekenen en stuitte op het verzet van de Association des ingénieurs agronomes de Gembloux, die de Leuvense hoogleraar van demagogie beschuldigde. Woordvoerder M. Ferrand deelde weliswaar de bezorgdheid van Leplae voor de boerenzonen. Maar hijzelf zag de oplossing toch vooral in de oprichting van postsecundaire landbouwscholen binnen het beroepsonderwijs. Deze konden de gebouwen van landbouwinstituten en zelfs de docenten delen, op voorwaarde dat ze administratief goed gescheiden bleven van de instituten, zodat de universitaire status van de studies er niet onder zou lijden. Voor Leplae was dit onoverkomelijk: zijn bedoeling bestond er net in dat de boerenzoon 'trots kon voelen over zijn studies aan een universitair instituut.’[10]


Zelfs als ze minder radicaal waren dan Leplae, waren sommige landbouwkundigen het gedeeltelijk eens met de Leuvense landbouwinstituutprofessor. Deze medestanders legden de nadruk echter op de technische in plaats van de wetenschappelijke aspecten van training. Zo pleitte de Academische Raad van de Landbouwhoogeschool Gent - tevergeefs - bij de minister voor een terugkeer naar de praktijk en studies in vier jaar, zelfs als dit ten koste ging van de gelijkwaardigheid met universitaire diploma's. De lange, vruchteloze onderhandelingen rond de hervorming en het ontbreken van een overkoepelende organisatie van Belgische agronomen getuigt van deze interne verdeeldheid binnen het beroep.



Prestige als talisman tegen de werkloosheid


Daarnaast wees Leplae op een ander gevolg van het vergroten van de selectiviteit en het wetenschappelijk karakter van landbouwkundige studies: het gevecht tot de dood op de arbeidsmarkt. In de context van de grote werkloosheid van intellectuelen in de jaren 1930, hadden afgestudeerde agronomen de grootste moeite om een baan te vinden. Alleen al de landbouwingenieurs waren goed voor 7% van de universitair afgestudeerde werkzoekenden in de volkstelling van 1937. [11] Van alle hogere opleidingen bracht de landbouwopleiding de meeste intellectuele werklozen voort, nog meer dan de faculteiten van filosofie en letteren. De alumniverenigingen van Leuven en Gent richtten arbeidskantoren op (Gembloux bezat er al een sinds 1894). De Gembloerse alumnivereniging organiseerde zelfs op 28 januari 1939 een gala ten behoeve van haar leden die in financiële ellende verkeerden.

Verbond der ingenieurs en licenciaten van de Landbouwhoogeschool van den Staat te Gent.jpg
Algemene meeting van het Verbond der ingenieurs en licenciaten van de Landbouwhoogeschool van den Staat te Gent, zomer 1934. Bron: De Ingenieur Agronoom, v. 2, nr. 3, Zomer 1934, 6.


Voor verenigingen van agrarische ingenieurs bestond er geen twijfel over dat hun inferieur, want niet-universitair erkend, diploma de deuren van de arbeidsmarkt gesloten hield. Het speelde in hun nadeel, niet alleen voor de postjes in de overheidsadministratie, maar ook in de nationale en internationale landbouwindustrie (de suikernijverheid, distilleerderij en brouwerij, zuivel, chemische meststoffen, insecticiden, de bouw van landbouwmachines, ...) die op dat moment in volle bloei wasn. In 1937 waren slechts 11,8% van de landbouwkundigen actief in de landbouw, visserij of het onderhoud van particuliere bossen. Maar liefst 13,9% was in dienst van de overheid en 28,8% waren aan het werk in de industrie. [12] Landbouwingenieurs hadden af te rekenen met concurrentie op twee flanken. Ten eerste kregen ze schoppen van bovenaf, van doctores van de wetenschapsfaculteiten en burgerlijke ingenieurswetenschappen, 'van wie de diploma's een morele superioritiet genieten ten opzichte van de onze - terecht of onterecht', schreef de Leuvense agronoom Pierre Mertens.[13] De burgerlijke ingenieurs die de universiteiten afleverden, waren gewapend met een solide vijfjarige vorming in zuivere wetenschappen en bovendien verenigd in een invloedrijke beroepsvereniging, het Verbond van Belgische Verenigingen van Ingenieurs (FABI). Deze universitaire ingenieurs beschouwden de agronomen zo'n beetje als boeren die hadden leren rekenen. Ze ijverden er dan ook zonder aflatende inspanning voor om hun titels en privileges te beschermen. Aan de onderflank moesten de agronomonen zich verweren tegen technische ingenieurs en afgestudeerden van het middelbaar technisch landbouwonderwijs en post-secundair. Ook deze groep verdedigde verbeten haar voorrechten, waaronder prioriteit bij de aanwerving in de publieke administratie, recht om bijkomende examens voor lesgever in het middelbaar landbouwonderwijs over te slaan, etc.


De bezorgdheid voor het 'prestige' van de graad was dus alomtegenwoordig. De verwetenschappelijking van het curriculum was synoniem voor meer en betere banen. Om dezelfde reden weigerden de opeenvolgende commissies de introductie van een doctoraat in de agronomie, uit vrees voor dat hieruit een categorie afgestudeerden zou ontstaan die superieur was aan die van de landbouwingenieurs, en die hen op de arbeidsmarkt zou beconcurreren, dit tot grote ergernis van de hoofdpromoter van het doctoraat in de agronomische wetenschappen, Émile Marchal. De achteruitgang van de studentenpopulatie was opzettelijk en was bedoeld om 'een kwaliteitselite te creëren'.[14]



Epiloog
Duesberg.jpg
Jules Duesberg, minister van openbaar onderwijs in 1939. Bron: Jules Duesberg, photographie, s.d., Musée Wittert ULiège, inv. 22238.


Aangezien de hervorming nog steeds geen consensus bewerkt had, hervatte de beperkte commissie haar werk in 1936. Uiteindelijk mondde dit in 1937 uit in een compromis tussen de instituten om de opleiding te verlengen tot 5 jaar. De Verenigingen gingen over tot het smeden van een coalitie, genaamd, ‘Comité Permanent d’Entente des Associations Belges d’Ingénieurs-Agronomes’, die het Parlement eiste om hun titel gelijk te maken aan die van de universitaire ingenieurs. De hervorming van 1934 was een belangrijk punt in hun betoog. De nieuwe minister van openbaar onderwijs en pro-rector van de Universiteit van Luik Jules Duesberg deponeerde uiteindelijk op 13 december 1939 een wetsvoorstel om het agronomische diploma de academische waardigheid toe te kennen. De Oorlog verhinderde echter de goedkeuring van dit belangrijke wetsvoorstel.



Pas in de nasleep van de Tweede Wereldoorlog werden de eisen van de agronomen eindelijk ingewilligd. Het regentsbesluit van 27 juni 1947 bepaalde voortaan dat de wettelijke graad van agronoom bereikt werd na twee kandidatuursjaren en drie jaar ingenieursstudies. Het universitair statuut was daarmee eindelijk bereikt. In 1940 werd Leuven en doctoraatsopleiding gelanceerd. Die opleiding werd in 1949 door het ministerie van Onderwijs veralgemeend voor alle staatsinstellingen (Decreet van 17 december 1949). Het licentiaat in landbouwwetenschappen, dat in 1937 was omgevormd tot een 'graduaat' (een graad zonder echter beroepswaarde) werd geruisloos geschrapt door het regentsbesluit van 30 september 1948, op voorstel van Gembloux. Daartegenover stond dat het aantal landbouwerszonen in de studentenpopulatie bleef dalen. Edmond Leplae, die in 1941 stierf, kreeg niet de troost te mogen meemaken dat de rijksinstellingen van Izel, Hoei, Ath, vilvoorde en Waremme de graad van technisch ingenieur voor koloniale landbouw in het leven riepen.




Bibliografie


Bronnen

Monografieën

  • Institut agricole de l'Etat à Gembloux. Historique, organisation, enseignement, annexes, Brussel, 1901.
  • Association des Ingénieurs sortis de l’Institut agronomique de l’État à Gembloux, Compte-rendu de la Journée des Ingénieurs agronomes de Gembloux organisée le 23 août 1930 à Liége, à l’occasion du XLe Anniversaire de la Fondation de l’Association, Brussel, 1930.
  • Leplae, E., La menace de dépopulation des Instituts Supérieurs Agronomiques belges par le Programme d’étude de 1934, Leuven, 1937.
  • Leplae, E., Projet d’un nouveau Programme d’études pour les Instituts Supérieurs Agronomiques belges, Leuven, 1937.
  • Istace, A., Le grave problème des études agronomiques d’après l’interprétation des statistiques des diplômés de l’enseignement supérieur en Belgique, Gembloux, , [1946] (Extrait des Annales de Gembloux, 2de trimestertre 1946).
  • Ragondet, G., Le cinquantième anniversaire de la fondation des Annales de Gembloux, Gembloux, , [1947] (Extrait des Annales de Gembloux, 2e Trimestre 1947).
  • Fêtes commémoratives du Centenaire de l’Institut agronomique de l’État à Gembloux – Juillet 1960, placées sous le Haut Patronage de Sa Majesté Le Roi, Gembloux, 1961.
  • Vandamme, E., Faculteit Landbouwkundige en Toegepaste Biologische Wetenschappen. Jubileumboek (1920-1995), Gent, 1995.


Tijdschriften

  • Agricultura, 1928-1939.
  • Annales de Gembloux, 1928-1939.
  • Bulletijn van het Verbond der ingenieurs en licenciaten van de Landbouwhoogeschool van den Staat te Gent, 1929-1932.
  • Bulletin de l’Institut Agronomique et des Stations de Recherches de Gembloux, v. 1, nr., februari, 1932.
  • Académie Royale de Belgique, Bulletins de la Classe des Sciences, 1922, 1931.
  • De Ingenieur-Agronoom, 1933-1940.


Literatuur

  • Woestenborghs, B., Hermans, R., Segers, Y., In het spoor van Demeter. Faculteit Bio-Ingenieurswetenschappen K.U.Leuven (1878-2003), Leuven, Universitaire Pers Leuven, 2005.
  • Lagast, N., "Histoire succincte de l’enseignement supérieur en agronomie en Belgique francophone. 150 ans en 2010", in: L’Ing. 13. Bulletin trimestriel de l’UFIIB, 28, Jan-feb-maart 2010.

Lagast, N., Vijfhonderd jaar geschiedenis van de ingenieur, Van 1500 tot 2010, Antwerpen, 2011.


Notes


  1. Lecrenier, "Discours prononcé par M. le Recteur Decrenier", in: Fêtes commémoratives du Centenaire de l’Institut agronomique de l’État à Gembloux – Juillet 1960, placées sous le Haut Patronage de Sa Majesté Le Roi, Gembloux, 1961.
  2. Op dat moment waren deze instituten volledig onafhankelijk van de universiteiten waaraan zij vandaag zijn gehecht.
  3. Marchal, É., "L’Enseignement supérieur agronomique dans le cycle des hautes études in: Académie Royale de Belgique. Bulletins de la Classe des Sciences, 1921, 5de serie, d. VII, Brussel, 1922, 803.
  4. Monseigneur Ladeuze, Recteur Magnifique, "Discours", in: Agricultura, 1878-1929 : Numéro Jubilaire des Fêtes du Cinquantenaire de l'Institut Agronomique. Jubelnummer der Half-Eeuwfeesten van het Landbouwinstituut, 1929.
  5. Ferrand, M., "À propos de l’Enseignement Supérieur Agronomique. Courte réponse à M. le Professeur Leplae", in: Annales de Gembloux, 43 (1937), nr. 12 (december), 412.
  6. Woestenborghs, B., Hermans, R., Segers, Y., In het spoor van Demeter. Faculteit Bio-Ingenieurswetenschappen K.U.Leuven (1878-2003), Leuven, 2005, 96.
  7. Leplae, E., La menace de dépopulation des Instituts Supérieurs Agronomiques belges par le Programme d’étude de 1934, Leuven, 1937, 12 en 26.
  8. Leplae, E., La menace de dépopulation des Instituts Supérieurs Agronomiques belges par le Programme d’étude de 1934, Leuven, 1937, 13.
  9. Idem, 3.
  10. Idem, 10.
  11. "Statistiques universitaires (recensement 1937)", in: Annales de Gembloux, 44 (1938), nr. 12 (december), 434.
  12. Idem , 435.
  13. Mertens, A., "L’enseignement supérieur agricole", in: Agricultura, 33 (1931), 4, (december), 166.
  14. Ferrand, M., "À propos de l’Enseignement Supérieur Agronomique. Courte réponse à M. le Professeur Leplae", in: Annales de Gembloux, 43 (1937), 12 (december), 413.