Nationaal Fonds voor Wetenschappelijk Onderzoek
In het Frans: Fonds National de la Recherche Scientifique
Contents
Historiek
Vooraf
In de jaren na de Eerste Wereldoorlog verspreidde een wetenschapsoptimistisch elan zich over de Belgische samenleving. De chemische oorlogsvoering had wetenschap geen smet bezorgd. Integendeel, wetenschap werd beschouwd als een instrument waarmee de oorlog was gewonnen en waarmee men nu het land zou heropbouwen, moderner en beter dan tevoren. Vooral de financiële en industriële elite richtte zich tot de wetenschap. Ze was ervan overtuigd dat wetenschap welvaart kon creëren, omdat de kennis die ze genereerde voor industriële innovatie kon worden aangewend. Tot dan toe was, met uitzondering van de Fabrique Nationale de Herstal, de verwetenschappelijking van de Belgische industriesector uitgebleven.[1] Er viel echter niet te verwachten dat vanuit de industrie zelf een researchdynamiek op gang zou komen.
De nood van industriëlen aan academisch wetenschappelijke input viel samen met de groeiende nood van de Belgische universitaire instellingen aan financiële middelen. De investeringen in de wetenschappelijke infrastructuur van het hoger onderwijs waren al vóór de oorlog aan de magere kant geweest. Na de oorlog ontbeerden alle universiteiten, vooral de vrije instellingen, de materiële infrastructuur en financiële middelen die nodig waren om op hoog niveau onderzoek uit te voeren, vooral dan in het nieuwe experimentele onderzoek. Tussen de academische en de industriële wereld ontstond een samenwerking, die in 1928 haar bekroning vond in de stichting van een echt investeringsfonds voor fundamenteel onderzoek: het Nationaal Fonds voor Wetenschappelijk Onderzoek (NFWO). Initiatiefnemers waren de leden van de in 1919 opgerichte Universitaire Stichting. De Belgische elite trad hiermee in het voetspoor van andere landen, waar de private sector al langer aan wetenschapsmecenaat deed. [2]
Francqui was een trekkersfiguur in zowel de CRB, de Universitaire Stichting als het NFWO. |
De oprichting
De oprichting van het NFWO werd gedragen door een ontluikende economische hoogconjunctuur vanaf de late jaren 1920, maar ook door de opvallende persoonlijkheid van Koning Albert I, die zich als de peetvader van de beweging voor private investering in fundamentele wetenschap opwierp. In oktober 1927, tijdens de jubileumviering van de fabriek van Cockerill in Seraign, gaf de vorst met een fel opgemerkte voordracht het symbolische startschot voor industrieel wetenschapsmecenaat. Hij maakte zijn toehoorders, allen vertegenwoordigers uit de industrie en het bankwezen, attent op de slechte situatie waarin de academische onderzoeksinstellingen verkeerden en de onmacht van de al zo zwaar belaste overheid. Fundamentele wetenschap – ‘science pure’ – zoals deze bedreven werd in de academische wereld, was nochtans de absolute voorwaarde voor het ontstaan van toegepaste wetenschap, aldus de vorst.
Een tweetal maanden later, op 26 november 1927 herhaalde de verluchte beschermheer in het Paleis der Academiën zijn oproep. Emile Francqui zat, als voorzitter van de Universitaire Stichting, de plechtige zitting voor. Op het podium vond men hoogleraren, academici en de directeurs van de grote wetenschappelijke instellingen van het land. In de zaal bevonden zich regeringsafgevaardigden, ministers en het kruim van de Belgische bank- en industriewereld, waaronder filantroop en wetenschapsmecenas Armand Solvay.
‘Créatrice de richesse, la science est pauvre elle-même. Il faut venir à son aide.’ De gevleugelde woorden van de vorst maakten ook dit keer indruk. Drie maanden later had een speciaal daartoe opgericht Propagandacomité onder leiding van Emile Francqui al honderd miljoen frank ingezameld, waaronder schenkingen van toonaangevende banken en bedrijven, grote en kleine giften van particulieren en een som van 25 miljoen, afkomstig van de familie Solvay. Nog een maand later, op 27 april 1928, zag het Fonds National de la Recherche Scientifique/ Nationaal Fonds voor Wetenschappelijk Onderzoek het levenslicht.
Statuten en organisatie
Erepenning met het hoofd van Jean Willems, 1970. Copyright © STAM. |
Het nieuwopgerichte fonds, onder voorzitterschap van Francqui, bestond uit een raad van beheer van 26 leden uit industriële, financiële en academische middens, waaronder de rectoren van alle instellingen van hoger onderwijs. Verder bestonden nog een bureau en een Comité voor Financiën. In zijn statuten verbond het NFWO zich ertoe het wetenschappelijk onderzoek in België te ondersteunen en te stimuleren. Het nam in die zin gedeeltelijk de fakkel van de Universitaire Stichting over. Het NFWO stelde zich tot doel om individuele wetenschappers van financiële en logistieke middelen te voorzien, via het toekennen van mandaten, kredieten voor reizen en congressen en het ter beschikking stellen van wetenschappelijke instrumenten.
De statuten van het nieuwe fonds benadrukten het apolitieke, levensbeschouwelijke en taalkundig neutrale karakter van de vereniging. De eerste raad van beheer was een emanatie van dit beginsel. De zesentwintig leden vertegenwoordigden op een evenwichtige wijze de universiteiten en instellingen van hoger onderwijs, de academiën, de industriële en financiële sector. De Belgische staat was niet vertegenwoordigd. De samenstelling van het bestuur van het NFWO was daarmee, net als zijn oprichting, een privé aangelegenheid tussen de vorst, toplui uit de industrie en banksector en een aantal vooraanstaande academici. Het fonds vormde op deze manier een gereglementeerd kader waarbinnen academische geleerden en toplui uit de industrie- en banksector elkaar konden ontmoeten. In 1930 stemde de overheid een wetsvoorstel dat de giften aan het NFWO, in navolging van de Amerikaanse donatieregelgeving, van belasting ontsloeg.
De leden van de raad van beheer stipuleerden dat het fonds zou focussen op fundamentele en zuivere wetenschap. Deze beleidslijn zorgde na verloop van tijd voor frustratie bij sommige industriëlen die een meer pragmatische aanpak voor het NFWO in gedachten hadden gehad. Daarom werd in 1929 door het NFWO in samenwerking met de Commission mixte science-industrie een Bureau spécial Sciences-Industrie (Bijzonder Bureel voor Nijverheid en Landbouw) opgericht, voor de subsidie van industrieel onderzoek. Het bureau ontving een klein deel van zijn gelden van het NFWO.
Verder verloop
Tijdens de Tweede Wereldoorlog bleef het NFWO, zij het in verminderde capaciteit, op post. In 1943 richt het een universitaire hulpdienst op, om tegemoet te komen aan het nijpende tekort aan middelen dat onderzoekers ervoeren. Verder was er een stijging van het aantal uitwisselingsmandaten met Duitsland. Omdat de beheersraad door twee leden van de bezettende macht moest worden bijgewoond, werd er zo weinig mogelijk vergaderd.
In 1947 werd het Interuniversitair Instituut voor Kernfysica (vanaf 1951 Interuniversitair Instituut voor Kernwetenschappen genoemd) opgericht. Dit was een feitelijke vereniging onder leiding van de directeur van het NFWO Jean Willems en van Marc de Hemptinne. Deze instelling steunde het fundamenteel onderzoek maar ook de meer op toepassing gerichte onderzoeken in het domein van kernwetenschappen. In 1958 richtte het NFWO, samen met het ministerie van Volksgezondheid het Fonds voor Geneeskundig Wetenschappelijk Onderzoek (FGWO) op. Dit fonds vormde een afzonderlijk onderdeel van het NFWO en stond in voor de verdeling van financiën aan onderzoeksprojecten in de medische wetenschappen, waar men kampte met een nijpend tekort aan middelen. In 1965 volgde ten slotte de oprichting van het Fonds voor Collectief Fundamenteel Onderzoek. Dit fonds stond in voor de financiering van onderzoeksprojecten in alle wetenschapsgebieden, met uitzondering van de medische en de kernwetenschappen.
De communautaire spanningen van de jaren 1960 in België, in het bijzonder aan de universiteiten van Leuven en Brussel hadden een grote impact op de structuur van het NFWO, dat als een overwegend Franstalig bastion werd beschouwd. Critici weten de gevoelde Vlaamse achterstand in het wetenschappelijk onderzoek aan het NFWO. In 1970 werd bijgevolg het budget van het fonds en de subsidies van de overheid opgedeeld per taalgemeenschap. De toon was gezet voor een verder opsplitsing van de structuur van het Fonds. In 1992 werden nieuwe statuten geredigeerd die het fonds opsplitste in twee de facto autonome instellingen, een Nederlandstalige en een Franstalige. In 2005 volgde de definitieve splitsing in twee aparte instituten in 2005, het FWO-Vlaanderen en het F.R.S.–FNRS.
Projecten
De stratosfeervlucht van Piccard in de FNRS-1 was een van de prestigeprojecten van het NFWO. |
Het NFWO speelde vanaf zijn ontstaan een belangrijke rol in de toekenning van mandaten voor doctoraatsonderzoek. Ook het individueel onderzoek van vorsers, zoals dat van Nobelprijswinnaars Corneel Heymans en Jules Bordet, werden ondersteund met een soms decennialang lopende subsidie, terwijl Paul Bordet een omlijnde sudsidie ontving kreeg voor een onderzoek naar bloedserum. Met de democratisering van het hoger onderwijs, gevolgd door de wet op de universitaire expansie in 1965 ging het aantal mandaataanvragen, van vooral doctoraatstudenten, snel de hoogte in.
Al snel echter lanceerde het NFWO zich in afgelijnde onderzoeksprojecten, die vaak spectaculair waren. In de tussenoorlogse periode ging financiering vooral naar projecten, die nuttig, vernieuwend en vredelievend waren, en die België als land op de kaart konden zetten of de natie verrijken. Het eerste project vond plaats in 1930, toen onder leiding van de archeoloog Fernand Mayence van het Koninklijke Musea voor Kunst en Geschiedenis, en met de financiële steun van het NFWO, een Romeinse metropool in Syrië werd opgegraven. Ook in latere jaren vonden archeologen steun in het NFWO, onder andere bij de opgraving van Alba Fucens in Italië en prehistorische site in Iran. Vondsten werden versleept naar het Koninklijk Jubelparkmuseum. Nieuwe, even prestigieuze projecten volgden snel, zoals de tot de verbeelding sprekende stratosfeervluchten van de hoogleraar fysica Auguste Piccard in zijn ballon de FNRS-1 (1931) en diens diepzee-experimenten met de allereerste bathyscaaf ooit, de FNRS-2. De oprichting van het Internationaal onderzoeksstation van Jungfraujoch in 1931, en de expeditie naar de Paaseilanden (1934) waren dan wel niet commercieel nuttig.
Tekening van de eerste, in België ontwikkelde, elektronische rekenmachine, 1955. Bron: NFWO. |
Maar de wetenschappelijke exploratie van het Ruwenzorimassief in 1932, het hydrobiologisch en piscicologisch onderzoek naar het Tanganyikameer in 1946 en de constructie van een helikopter door Nicolas Florine (1933) waren dat vast en zeker wel.
Na de Tweede Wereldoorlog zag de 'Big Science' het licht, een collectieve en internationaal georiënteerde wetenschapsbeoefening met glansrollen voor de ruimtewetenschappen en kernfysica. Ook het NFWO engageerde zich: in 1945 richtte het een commissie op die de wetenschapstak van de kernfysica aan een studie moest onderwerpen. In de jaren 1960 en 1970 verstrekte het steun aan de oprichting en uitrusting van het nieuwe Laboratorium voor Kernfysica van de Universiteit van Gent. Verder mochten geleerden op steun rekenen voor de aankoop en het ontwerpen van de steeds grotere wetenschappelijke toestellen, bestemd voor de ontginning van ‘big data’. In 1955 werd het NFWO eigenaar van een reusachtige, elektronische rekenmachine, de allereerste die in België werd ontworpen. Vanaf 1950 financierde het NFWO ook het onderzoek naar de ontwikkeling van de elektronenmicroscoop in het Centrum Elektronenmicroscopie
De expeditie naar het Groot Barrièrerif leverde België tal van waardevolle natuurschatten op. Bron: Motty, via Wikimedia Commons. |
van de Gentse Gaston Vandermeerssche, van de Leuvense hoogleraar Joseph Lauweryns en van de Brusselse hoogleraar Luc Bouwens. Het Gentse Digitaal Rekencentrum werd in de jaren 1960 door het NFWO ondersteund met herhaaldelijke subsidies. In 1974 nam het NFWO deel aan de creatie van de Europese Science Foundation. De hoge kosten van dit soort onderzoek hadden tot gevolg dat het NFWO selectief tewerk moest gaan. Kredieten voor eenzelfde onderzoek verdelen tussen verschillende universiteiten betekende immers geldverspilling. Op deze manier ging het fonds gaandeweg de Belgische wetenschap oriënteren en droeg het bij aan de specialisering en collectivisering van het universitair onderzoek. Daarnaast werden als vanouds er ook ‘klassiekere’ projecten, zoals de zuidpoolexpeditie van Gaston de Gerlache, de inkaartbrenging van de Galapagoseilanden, de expeditie naar het Groot Barrièrerif onder leiding van Marcel Dubuisson, en de geomorfologische en geochronologische studies van het quartair van de VUB.
Na de splitsing in een Franstalig en een Nederlandstalig fonds vanaf 1970 spitste elk zich toe op onderzoeksprojecten en mandaten in het eigen taalgebied.
Zetel
Het NFWO (FWO-Vlaanderen, F.R.S – FNRS) bevindt zich sinds zijn oprichting in de Egmontstraat in Brussel, waar het verschillende gebouwen bezet.
Financiën
In de eerste tien jaar van zijn bestaan gaf het NFWO bijna 45 miljoen frank steun aan wetenschap. Het gros van de subsidies ging naar ondersteuning van aspiranten, geassocieerden en vorsers. Tot 1947 steunde het NFWO volledig op giften uit de privésector. Vanaf dan kwam ook de overheid over de brug met een royale jaarlijkse subsidie, die daarmee de belangrijkste bron van inkomsten werd. Na verloop van tijd kon het Fonds steeds meer gaan steunen op interesten uit verworven kapitaal. Deze inkomstenbron groeide in de naoorlogse periode uit tot de belangrijkste, terwijl ook de subsidies van de overheid het stijgende aantal mandaat- en projectaanvragen bijtraden. Aan Franstalige kant vormt het televisiespektakel Télévie sinds 1989 en tot op vandaag een belangrijke bron van inkomstenwerving. Het doet daarbij beroep op giften van particulieren.
Bibliografie
- Werkzaamheid van het Nationaal Fonds voor Wetenschappelijk Onderzoek gedurende het academisch jaar 1928-1929. Overzicht, Brussel, 1929.
- De wetenschap ten dienste 1927-1952, Brussel, 1953.
- Balthazar,Herman, "Wetenschappelijk onderzoek en maatschappij. Een evolutieschets van het N.F.W.O 1928-1978", in: N.F.W.O. 1928-1978, s.l., s.d.
- Bertrams, Kenneth, Universités et entreprises. Milieux académiques et industriels en Belgique 1880-1970, Brussel, 2006.
- Bertrams, Kenneth, "Beyond academic science: Hoover and Franqui’s legacy in post-war Belgium", in: Remembering Herbert Hoover and the Commission for Relief in Belgium, Brussel, 2006.
- Bertrams, Kenneth, "Converting Academic Expertise into Industrial Innovation: University-based Research at Solvay and Gevaert, 1900-1970", in: Entreprise and society, 8 (2007), nr. 4, 807-841.
- Bertrams, Kenneth, Biémont, Émile, Van Tiggelen, Brigitte en Vanpaemel, Geert (red.), Pour une histoire de la politique scientifique en Europe (IXIe-XXe siècles), Brussel, 2007.
- Halleux Robert en Xhayet, Geneviève, La liberté de chercher : Histoire du Fonds national de la recherche scientifique, Luik, 2007.
- Diser, Lyvia, Wetenschap op de proef, Leuven, 2016.
- Geschiedenis van het FWO, website, geraadpleegd op 20/03/2018.
Noten
- ↑ In de buurlanden was er wel een verwetenschappelijking in de industrie op gang gekomen. Grote voorbeelden zijn Electric en AT&T in de Verenigde Staten en de Duitse Kodak, Siemens en AEG.
- ↑ Soortgelijke instellingen, overheidsbestuurde en private ondernemingen en adviesbureaus voor de promotie van wetenschap, ontstonden in heel naoorlogs Europa. Zo richtte in 1915 de Britse overheid een Advisory Council for Scientific Research in, de Verenigde Staten volgden met een National Research Council en in Frankrijk werd de Académie des Sciences verantwoordelijk gemaakt voor de organisatie van het experimenteel onderzoek met toepassingen in de industrie.