Campus, Ferdinand Alexis Auguste (1894-1983)

From Bestor_NL
Revision as of 14:26, 24 September 2021 by Bestor (talk | contribs)
Jump to: navigation, search
Bron: Jaumotte, André L., "Ferdinand Campus", In: Annuaire ARB, jaargang 1984, Brussel: ARB, p. 39-53.

Campus was een burgerlijk en elektrotechnisch ingenieur. Hij werd geboren te Koekelberg (Brussel) op 14 februari 1894 en overleed te Anderlecht (Brussel) op 20 april 1983. Hij was gehuwd met Suzanne-Mélanie Dubois.

Biografie

De geboorte van de Burgerlijke Bouwkunde aan de Universiteit van Luik


Ferdinand Campus volgde lager onderwijs aan het Rachez Instituut in Gent. De laatste drie jaren van zijn secundair onderwijs voltooide hij aan het Koninklijk Atheneum van Brussel en resulteerden in een excellentieprijs en een overheidsmedaille. Hij slaagde voor het toelatingsexamen voor de Polytechnische School te Brussel. Hij studeerde af als ingenieur burgerlijke techniek in juli 1914. [1] In navolging van de Duitse inval in België en de start van de Eerste Wereldoorlog, stak Campus de Belgisch-Nederlandse grens over op 26 juni 1915. Op 3 juli 1915 gaf hij zich op als vrijwilliger in het Belgische leger. Na zijn opleiding aan het trainingsinstituut voor ondersteunende infanterie-officieren in Bayeux, ging hij zelf als sergeant-instructeur aan de slag in het trainingscentrum te Parigné-l'Évêque. In maart 1916 werd hij overgeplaatst naar het front, meer bepaald in Ardres (Pas-de-Calais), waar hij deel uitmaakte van het tweede bouwkunderegiment van de tweede legerdivisie. In augustus 1916 keerde hij terug naar het trainingsinstituut voor ondersteunende infanterie-officieren, waar hij promoveerde tot majoor op 20 december 1916. Vanaf 1 januari 1917 tot op het einde van de oorlog zat hij opnieuw aan het front. Hij beëindigde de oorlog als hoofd van het bouwkundedepot en -ateliers. Voor zijn oorlogsdaden, met name zijn ontsnapping uit bezet gebied, werd hij bedekt met medailles. [2]


Op 12 juli 1919 ging Campus tijdelijk aan de slag als ingenieur bij Bruggen & Wegen. Nadien werkte hij voor de dienst die verantwoordelijk was voor de Maas in Luik. Hij was belast met de studie van de schutssluizen te Ben-Ahin. Tegelijkertijd volgde hij les aan het Montefiore Instituut van de Universiteit van Luik. Hij afstudeerde als elektrotechnisch ingenieur in november 1919. In diezelfde periode werd hij overgeplaatst naar de speciale dienst voor de constructie van sluizen en noodverlaten in de binnenhaven van Nieuwpoort. Zijn ingenieursloopbaan nam een onverwachtse wending toen hij op 1 mei 1920 werd hij benoemd tot vicedirecteur van de Dienst voor Openbare Werken, Spoorwegen, Post, Telegrafie en Telefonie in het Saargebied. Dit gebied werd onder het Verdrag van Versailles losgekoppeld van Duitsland en ongevormd tot een gebied onder het mandaat van de Volkenbond, onder Franse Administratie. Reeds in 1923 wordt Campus gepromoveerd tot directeur. Hij was er onder meer verantwoordelijk voor het bouwen van nieuwe huizen, de verdeling van water en voedsel, de modernisering en uitbreiding van het telefoonnet, het verbeteren van het spoorwegnetwerk. In deze hoedanigheid nam Campus deel aan allerlei internationale raden en conferenties inzake burgerlijke bouwkunde. Dit liet hem toe een steeds uitbreidend professioneel netwerk van Europese omvang uit te bouwen.


Parallel met Campus’ loopbaan, veranderde het Belgisch universitaire landschap inzake burgerlijk bouwkunde grondig. In de jaren 1920 was de Universiteit van Luik de enige universiteit zonder een school voor burgerlijke bouwkunde. Daardoor had de Universiteit van Gent een lange tijd het monopolie op de vorming van de ingenieurs bestemd voor het prestigieuze “Corps des Ponts & Chaussées”. Binnen het kader van de vervlaamsing van de Gentse universiteit, leidde dit onevenwicht, dat de ongekende bloei van de Luikse bouwsector niet weerspiegelde, tot een groeiende ontevredenheid bij de Waalse industriëlen. De Compagnie internationale des pieux armés Frankignoul (beter bekend als “Pieux Franki”) nam het voortouw om de Luikse universiteit haar eigen school te geven. De gedelegeerd-bestuurder, Armand Baar, lanceerde in 1923 een grote lobbycampagne bij de overheid. Hij deed dit in samenwerking met de academische milieus, de lokale industrieën, de machtige Associatie van de Ingenieurs afgestudeerd aan de School van Luik, rector (en senator) Charles Dejace, burgemeester (en senator) Émile Digneffe, en zelfs de secretaris-generaal van de Waalse Assemblee (en senator) Joseph-Maurice Remouchamps. Overspoeld door brieven, parlementaire interpellaties en vergaderingen, liet de aanvankelijk terughoudende overheid zich uiteindelijk overtuigen: in 1924 kreeg de Technische Faculteit een sectie Burgerlijke Bouwkunde (Koninklijk Besluit van 12 juli 1924). Campus kreeg de nieuwe leerstoel in Burgerlijke Constructies.

Ferdinand Campus aan het hoofd van het Instituut van de Burgerlijke Bouwkunde


Het Instituut voor Burgerlijke Bouwkunde leed tijdens de beginjaren aan totale ontbering. Campus zei hierover: “Meer dan eens zagen we de meester, gevolgd door zijn eerste drie discipelen, door de gangen van het centrale universiteitsgebouw lopen, op zoek naar een publiek dat hij uiteindelijk nooit vond.” [3] Eind 1929 verkreeg Campus eindelijk lokalen in een verlaten schoolgebouw. Ondanks het gebrek aan financiële middelen, personeel en zelfs simpelweg studenten, richtte de professor verschillende laboratoria en ateliers op. Ook lanceerde hij het systeem dat zijn instituut een fortuin zou opleveren: diensten die door derden worden betaald. Dit hield in dat bedrijven en overheden tegen een vergoeding de apparatuur en het personeel van de laboratoria voor eigen technische tests konden gebruiken. De schaal van dit system werd niet vastgesteld, maar werd telkens onderhandeld, in totale juridische vaagheid. Het werd pas geregulariseerd door het Koninklijk Besluit van 10 mei 1938.


Dankzij deze inkomsten, steeds toenemende kredieten en donaties van Luikse industriëlen, floreerde het instituut in de jaren dertig. Het personeelsbestand groeide van drie naar twintig medewerkers: zes onderzoekers werden bekostigd werden door overheid, alle anderen werden betaald via het systeem van diensten aan derden. In 1935 nam het instituut zijn intrek nemen in de gloednieuwe gebouwen van het Val-Benoît. Op zijn hoogtepunt, beschikte het over zeven laboratoria (gebruikt voor onder meer mechanische testen, mineraalanalyses en geotechniek), vier werkplaatsen (onder andere voor cementen en lassen), conditioneringskamers en zelfs een grote experimentele hal uitgerust met een rolbrug.

Het oude Instituut voor Burgerlijke Bouwkunde van de Universiteit van Luik op de Campus van Val-Benoît. Opgericht in 1935, het instituut werd gerenoveerd door de stad Luik in 2016. Source : Le Val Benoît - © Ville de Liège (Urbanisme) - J-P ERS in Ville de Liège, Site de la Ville de Liège, [Online], page consultée le 23 mars 2019.


Als directeur van het Technisch Bureau van de universiteit, speelde Campus een belangrijke rol in de uitbreiding en vernieuwing van het instituut. Hij en zijn leerlingen hadden er dan ook veel baat bij. Samen voerden ze grootse experimenten uit met bouwmaterialen die nog maar weinig in omloop waren, zoals gelaste metalen kaders of beton. Dergelijke vernieuwingen die later geprezen werden, waren echter toen nog niet vanzelfsprekend. Bijgevolg werden ze vaak fel bekritiseerd door de Luikse katholieke pers. Campus eindige zelfs in de rechtszaal voor een bepaalde controverse. Hij won niet enkel de zaak, maar zijn innovaties werden op lange termijn steeds meer toegepast. Zo werd het systeem van metalen kaders met stevige frames zelfs gebruikt bij de bouw van het Technicum van de Universiteit Gent.


Professor Campus (of een van zijn vele assistenten) doceerde de cursussen Burgerlijke Bouwkunde en Rivierhydraulica. Deze omvatte verschillende specialisaties, zoals bruggen, gewapend beton en hydraulica. De lessen kregen een sterke praktische invulling. Zo stonden grafisch werk, werken in laboratoria, excursies naar fabrieken of openbare werken regelmatig op het programma. Naast veranderingen aanbrengen op het microniveau, was Campus ook actief betrokken bij het bestuur van de universiteit. Hij was decaan was de Technische Faculteit van 1929 tot 1930 en herdoopte deze tot de Faculteit Toegepaste Wetenschappen in 1938. Hij hoopte dat met een nieuwe naam, de faculteit meer prestigieus zou overkomen bij ondernemers.


Op 12 mei 1940 raakte de Campus per ongeluk gewond bij de verwoesting van een loopbrug. Hij werd eerst gerepatrieerd naar het militair hospitaal van Berck-Plage (Frankrijk). Vervolgens werd hij overgebracht naar het Universitair Ziekenhuis van Luik, waar hij bleef daar tot 7 juli 1940. Daarna hervatte hij zijn studies aan de Faculteit Toegepaste Wetenschappen. Op 25 juli 1940 werd hij benoemd tot Provinciaal Commissaris voor Restauratie en op 12 maart 1942 werd hij gepromoveerd tot Directeur van het Waterbeheer van de Provincie Luik. In deze hoedanigheid creëerde hij een ontwerpbureau dat zich toelegde op de wederopbouw van de infrastructuur die verwoest werd tijdens de Tweede Wereldoorlog. Hij nam ontslag uit deze functie op 30 november 1944. Tijdens de bevrijding werd het Val-Benoît in puin gelegd door Amerikaanse bommen. Vooral het Instituut voor Burgerlijke Bouwkunde werd zwaar getroffen.


Tussen 1945-1946 was Campus opnieuw druk bezig met het heroprichten van de faculteit. Gebruikmakend van de reputatie van het instituut in het buitenland, organiseerde hij in 1947 een groot internationaal congres in Luik ter gelegenheid van de honderdste verjaardag van de Association des Ingénieurs sortis de Liège. Het was de ideale platform om te vragen naar financiële giften van rijke alumni, die de achterstand die het instituut tijdens de oorlog had opgelopen konden ongedaan maken. Met succes: in de zomer van 1947 was het Instituut voor Burgerlijke Bouwkunde opnieuw operationeel. In 1945 richtte de Campus ook het Centre d'Études, de Recherche et d'Essais scientifiques du Génie civil et d'Hydraulique fluviale (CERES) op. Deze structuur, waarvan hij voorzitter was, hield onder andere toezicht op de geschillen in de testlaboratoria van het Instituut. Het organiseerde ook conferenties, kende subsidies voor reizen en stages toe, publiceerde een Bulletin en Memoires, enz.

Naar het rectoraat en verder


Campus was een klinkende naam in zijn sector, zowel in het binnenland als het buitenland. Als lid van talloze raden, commissies en werkgroepen (waaronder onderzoekscommissies na brug- of dijkdoorbraken) reisde hij van het ene uiteinde van Europa naar het andere. Hij bezocht technische structuren en laboratoria, gaf hij conferenties en woonde hij bijeenkomsten bij van talloze verenigingen. In 1929 was hij de eerste secretaris van de International Association of Bridges and Structural Engineering, lid van de Technische Raad van de vereniging in 1932 en vicevoorzitter in 1946. In 1949 werd hij voorzitter van de International Meeting of Materials and Construction Research and Testing Laboratories.


Campus was ook rector van de Universiteit van Luik van 7 oktober 1950 tot 30 september 1953. Tijdens zijn rectoraat bereidde hij een nieuwe status voor de universiteiten en de wetenschappelijke instellingen van de staat voor. Hoewel zijn voorstel sterk gewijzigd werd, diende het als basis voor de wet van 28 april 1953. [4] Tijdens het rectoraat zat de Campus in de raad van bestuur Universitaire Stichting, Nationaal Fonds voor Wetenschappelijk Onderzoek, Interuniversitair Instituut voor Kernwetenschappen. [5] Marcel Dubuisson volgde hem op als Luiks rector. Na dit mandaat werd Campus voorzitter van de Association des ingénieurs sortis de l'Université de Liège en bleef hij nog twee jaar lid van de raad van bestuur van de Staatsuniversiteit van Luik.


Campus was een van de weinige Luikse hoogleraren die de Belgische kolonie, Belgisch Congo, bekeken als een wetenschappelijk object en economische opportuniteit. Vanaf de jaren 1930 droeg hij bij tot de introductie van cursussen bouwtechniek in tropische landen in het curriculum van de burgerlijk ingenieurs. Ook creëerde hij een aanvullend certificaat koloniale bouwkunde aan de Faculteit Toegepaste Wetenschappen. Tijdens zijn rectoraat, in 1953, riep hij ook koloniale mandaten die dienden om onderzoekers uit Luik naar Congo te sturen op kosten van de Universitaire Erfgoedstichting, in het leven. Het eerste van deze mandaten werd aan hem toegekend. Hij gebruikte het om naar de tropen te vliegen en er de infrastructuurbehoeften te bestuderen. In augustus en september 1954 onderzocht hij tijdens een missie voor het Ministerie van Koloniën de mogelijkheden om bruggen te bouwen over de Lualaba rivier in Kasongo en over de Congo rivier in Stanleyville, Leopoldville en Matadi. Als voorzitter van een internationaal comité van deskundigen bestudeerde hij ook de constructie van een dam bij de Inga-waterval op de Congostroom.


Kort daarna werd hij lid van de Raad van Bestuur van Instituut voor Wetenschappelijk Onderzoek in Centraal Afrika en vervolgens vicevoorzitter van 1954 tot 1960. In oktober 1956 nam hij deel aan de Commission préparatoire à la constitution de missions scientifiques interdisciplinaires pour l’étude du Haut-Katanga, een prelude voor de oprichting van de Stichting van de Universiteit van Luik voor Wetenschappelijk Onderzoek in Centraal-Afrika. Hij was ook vicevoorzitter (1955) en vervolgens voorzitter (1 juli 1957) van Officiële Universiteit van Belgisch-Congo en van Ruanda-Urundi (nu de universiteit van Lubumbashi). Toen de onafhankelijkheid van Congo werd uitgeroepen in 1960, was hij twee jaar lang directeur geweest van het Nationaal Instituut voor de Ontwikkeling van Beneden-Congo. [6]


Op 9 juni 1956 werd hij corresponderend lid van de Koninklijke Vlaamse Academie van België voor Wetenschappen en Kunsten en op 2 juni 1962 werd volwaardig lid. Vanaf 1968 was hij voorzitter van de Koninklijke Academie van de Wetenschappen te Luik. In 1950 werd hij ook geselecteerd als lid van de Académie Royale des Sciences d’Outre-Mer - Koninklijke Academie voor Overzeese Wetenschappen|Koninklijke Academie voor Overzeese Wetenschappen]] en in 1964 werd hij voorzitter ervan. Hij was ook lid van de l’Académie royale des sciences exactes, physiques et naturelles de Madrid (1954) en de Académie polonaise des Sciences (1960). Tot slot bekleedde hij van 1951 tot 1952 een Francquileerstoel aan de Vrije Universiteit van Brussel.[7] Na zijn pensionering ging Campus met pensioen naar Oostende, waar hij in 1983 overleed.

Prijzen


Campus won de volgende prijzen: - De driejaarlijkse Montefioreprijs (1923) - De Charles Lemaireprijs voor de periode 1930-1932 - De Henri Hersentprijs (Société des Ingénieurs civils de France) voor de periode 1930-1935 - De Gouden medaille van de Association des Ingénieurs Sortis de Liège (1937) - De Medaille van de Franse Vereniging voor de Bevordering van de Wetenschap in 1939 - De Coignetprijs van de Société des Ingénieurs civils de France - De EXNER Medaille van de Oostenrijkse Industriële Unie in Wenen (1955) - Jaarlijkse medaille van de International Meeting of Materials and Construction Testing Laboratories (1975). [8] - Eredoctoraten van de Hogeschool van Zürich (1951), de Universiteit van Cambridge (1952) en de Vrije Universiteit Brussel (1965). [9]


Hij ontving de het Burgerkruis 1914-1918 met goud, het Kruis voor Vrijwillige Strijders, de Overwinningsmedaille en de Herinneringsmedaille 1914-1918. Daarnaast bezat hij vier frontstrepen, een Vuurkaart en een Vuurkruis.


Publicaties

  • Lijst met publicaties in: Jaumotte, André L, "Ferdinand Campus", In: Annuaire ARB, jaargang 1984, Brussel: ARB, p. 53-104.


Afbeeldingen


Bibliografie

Bronnen

  • Archives de l’Université de Liège, Liège, Fonds du Secrétariat du Rectorat, Boîte n°325 (Faculté des Sciences Appliquées).
  • Campus, F., Spoliansky, A., Progrès réalisés de 1932 à 1936 dans l’application de l’acier en Belgique, Berlin, Association internationale des ponts et charpentes, 1936.
  • Halkin, L.-E. et Harsin, P., Liber memorialis : l’Université de Liège de 1867 à 1935, 3 t., Liège, Université de Liège, 1936.
  • Université de Liége, Faculté des Sciences appliquées, Centenaire de l’École des Mines. Inauguration des Instituts universitaires du Val-Benoît (novembre 1937), Liège, Éditions de la Revue Universelle des Mines, 1937.
  • Université de Liège, Hommage de la Faculté des Sciences Appliquées à l’Association des Ingénieurs sortis de l’École de Liège à l’occasion de son Centenaire, Liège, Georges Thone, 1947.
  • Bulletin du Centre d’Études, de Recherches et d’Essais scientifiques des Constructions du Génie Civil et d’Hydraulique fluviale (C.E.R.E.S), v. Ier, n°3 (1947), p. IX-XXIX.
  • Campus, F., Vingt-cinq années de Laboratoires d’essais des constructions du génie civil de l’Université de Liège, Liège, CERES, 1956 (extrait du Bulletin du Centre d’Études, de Recherches et d’Essais scientifiques du Génie civil, v. 8, 1956).
  • Liège et l’Occident, Liège, ASBL « Le Grand Liège », 1958.
  • Demoulin, P. (dir.), Liber Memorialis de l’Université de Liège, de 1936 à 1966, 2 t., Liège, Université de Liège, 1967.
  • “In memoriam Ferdinand Campus” in Mémoires du CERES, 2e série, n°58 (juillet 1983), p. 3-7.


Literatuur


  • Wahle, E. (éd.), Apports de Liège au progrès des sciences et des techniques, Liège, Wahle & Cie, 1981.
  • Jaumotte, André L, "Ferdinand Campus", In: Nouvelle Biographie Nationale, vol. 2, p. 73-76.
  • Jaumotte, André L., "Ferdinand Campus", In: Annuaire ARB, 1984, Bruxelles: ARB, p. 39-53.
  • Pineiro-Perez, Maria-Laetitia, L’Université de Liège: impact d’une institution d’enseignement et d’une institution scientifique dans la presse quotidienne liégeoise de 1919 à 1929, Mémoire de licence en Histoire, inédit, ULg, année académique 1989-1990.


Interviews

  • De auteur interviewde René Maquoi, Ferdinand Bravin, Justin Jodoigne et Ghislain Fonder op 5 april 2017.
  • De auteur interviewde André Plumier, professor of emiritaat op 10 mai 2017.

Afbeeldingen


Afbeeldingen verkregen via Le Val Benoît - © Ville de Liège (Urbanisme) - J-P ERS] in Ville de Liège, Site de la Ville de Liège, [1], pagina geraadpleegd op 23 maart 2019

Nota’s

  1. Jaumotte, André L, "Ferdinand Campus", In: Nouvelle Biographie Nationale, vol. 2, p. 73.
  2. "Ferdinand Campus", In: Annuaire ARB, 1984, Bruxelles: ARB, p. 41-42.
  3. Campus F., « Institut du Génie civil… » in Université de Liége, Faculté des Sciences appliquées, Centenaire de l’École des Mines…, 1937, p. 129.
  4. Cette loi confia aux institutions une bonne partie des prérogatives jadis exclusivement réservées à l’Administration de l’Enseignement Supérieur. Elle créait dans chaque université d’État un Conseil d’Administration, composé du recteur et des cinq doyens, compétent pour l’organisation de l’enseignement, la répartition et la gestion des crédits, les nominations et promotions du personnel scientifique et technique. Les universités obtenaient aussi un droit de regard étendu en matière de nomination du corps professoral.
  5. Jaumotte, André L, "Ferdinand Campus", In: Nouvelle Biographie Nationale, vol. 2, p. 74-75.
  6. Jaumotte, André L, "Ferdinand Campus", In: Nouvelle Biographie Nationale, vol. 2, p. 75.
  7. Jaumotte, André L, "Ferdinand Campus", In: Annuaire ARB, jaargang 1984, Brussel: ARB, p. 47.
  8. Jaumotte, André L, "Ferdinand Campus", In: Nouvelle Biographie Nationale, vol. 2, p. 75.
  9. Jaumotte, André L, "Ferdinand Campus", In: Annuaire ARB, jaargang 1984, Brussel: ARB, p. 49.