Difference between revisions of "Pieraerts, Joseph (1868-1931)"

From Bestor_NL
Jump to: navigation, search
m
m (Biografie)
Line 6: Line 6:
 
===Biografie===
 
===Biografie===
  
Piéraerts legde in 1884 het toelatingsexamen af voor de studies van landbouwingenieur aan de in 1878 opgerichte onafhankelijke [[Faculteit Bio-ingenieurswetenschappen Leuven |Hogere Landbouwschool]] aan de [[Universiteit van Leuven]]. Hij behaalde dit diploma in 1888. Hierna koos hij voor de opleiding tot brouwer-ingenieur aan de Hogere Brouwersschool, die vanaf 1887 aan het Landbouwinstituut gehecht was. Ook deze opleiding beëindigde hij in 1893 succesvol. Tijdens zijn studie voor brouwer-ingenieur was Piéraerts preparator in het enige Laboratorium voor landbouwchemie, dat onder de leiding stond van professor Theunis, August (1848-1920)|August Theunis]]. Na het behalen van zijn diploma werd hij er bevorderd tot eerste assistent.
+
Piéraerts legde in 1884 het toelatingsexamen af voor de studies van landbouwingenieur aan de in 1878 opgerichte onafhankelijke [[Faculteit Bio-ingenieurswetenschappen Leuven |Hogere Landbouwschool]] aan de [[Universiteit van Leuven]]. Hij behaalde dit diploma in 1888. Hierna koos hij voor de opleiding tot brouwer-ingenieur aan de Hogere Brouwersschool, die vanaf 1887 aan het Landbouwinstituut gehecht was. Ook deze opleiding beëindigde hij in 1893 succesvol. Tijdens zijn studie voor brouwer-ingenieur was Piéraerts preparator in het enige Laboratorium voor landbouwchemie, dat onder de leiding stond van professor [[Theunis, August (1848-1920)|August Theunis]]. Na het behalen van zijn diploma werd hij er bevorderd tot eerste assistent.
  
 
<br/>Ondertussen was in 1892 het Landbouwinstituut officieel verbonden aan de Faculteit Wetenschappen van de Leuvense Universiteit. In 1895 was bovendien aan de opleiding voor landbouwingenieur nog een vierde specialisatiejaar toegevoegd, waardoor het mogelijk werd om zich te specialiseren in de bosbouwkunde, de landbouwscheikunde, de agronomie en de koloniale landbouw. Door de uitbreiding van de vakken en de opsplitsing in twee oriëntaties ontstonden er meerdere vacatures. Piéraerts  kreeg na het overlijden van professor [[De Marbaix, Alphonse (1825-1899)|Alphonse Demarbaix]]  in 1899 de gelegenheid om deze laatste op te volgen in de leerstoel. Op voorspraak van de hoogleraar celbiologie [[Carnoy, Jean-Baptiste (1836-1899) | Jean-Baptiste Carnoy]]  werd Piéraerts benoemd als buitengewoon hoogleraar aan de Landbouwschool voor het vak "chemische dierkunde".<ref>De titel van "buitengewoon hoogleraar" werd pas in 1914 vervangen door de titel van "docent".</ref>
 
<br/>Ondertussen was in 1892 het Landbouwinstituut officieel verbonden aan de Faculteit Wetenschappen van de Leuvense Universiteit. In 1895 was bovendien aan de opleiding voor landbouwingenieur nog een vierde specialisatiejaar toegevoegd, waardoor het mogelijk werd om zich te specialiseren in de bosbouwkunde, de landbouwscheikunde, de agronomie en de koloniale landbouw. Door de uitbreiding van de vakken en de opsplitsing in twee oriëntaties ontstonden er meerdere vacatures. Piéraerts  kreeg na het overlijden van professor [[De Marbaix, Alphonse (1825-1899)|Alphonse Demarbaix]]  in 1899 de gelegenheid om deze laatste op te volgen in de leerstoel. Op voorspraak van de hoogleraar celbiologie [[Carnoy, Jean-Baptiste (1836-1899) | Jean-Baptiste Carnoy]]  werd Piéraerts benoemd als buitengewoon hoogleraar aan de Landbouwschool voor het vak "chemische dierkunde".<ref>De titel van "buitengewoon hoogleraar" werd pas in 1914 vervangen door de titel van "docent".</ref>
  
<br/> Vanaf het academiejaar 1900-1901 doceerde Pieraerts verschillende chemische vakken en was hij verantwoordelijke voor de practica chemie. In de loop der jaren nam Piéraerts  nog verschillende andere vakken voor zijn rekening, zowel in de Landbouwschool als in de Brouwersschool. Onder meer omdat aan elk gedoceerd vak een financiële vergoeding gekoppeld was, ontstond er een flinke concurrentie tussen Piéraerts en zijn collega's, waarvan de wedde niet erg hoog was. Door zijn norse en onbehouwen karakter, die ook vermeld zijn door [[ldeman, Émile Auguste Joseph de (1866-1947) |Emile De Wildeman]], die een necrologische notitie over Piéraerts opstelde, werd de toestand in het Landbouwinstituut stilaan onhoudbaar. Piéraerts lag met heel wat van zijn collega's overhoop, onder wie [[Verelst, Leon (1872-1955)|Leon Verelst]] de directeur van de brouwerschool, [[Frateur, Joseph Constant Leopold (1877-1946) |Leopold Frateur]] en [[Leplae, Edmond (1868-1941) |Edmond Leplae]]. Rector Adolphe Hebbelynck (1859-1939) benoemde in juli 1905 professor theologie [[Laminne, Jacques Joseph (1864-1924)|Jacques Laminne]] in het Landbouwinstituut als lesgever voor het vak "religieuze filosofie" en als voorzitter om zo een objectieve stem te krijgen in het conflict.  
+
<br/> Vanaf het academiejaar 1900-1901 doceerde Pieraerts verschillende chemische vakken en was hij verantwoordelijke voor de practica chemie. In de loop der jaren nam Piéraerts  nog verschillende andere vakken voor zijn rekening, zowel in de Landbouwschool als in de Brouwersschool. Onder meer omdat aan elk gedoceerd vak een financiële vergoeding gekoppeld was, ontstond er een flinke concurrentie tussen Piéraerts en zijn collega's, waarvan de wedde niet erg hoog was. Door Piéraerts' - aldus de necrologische notitie van [[Wildeman, Émile Auguste Joseph de (1866-1947) |Emile De Wildeman]] - norse en onbehouwen karakter werd de toestand in het Landbouwinstituut stilaan onhoudbaar. Piéraerts lag met heel wat van zijn collega's overhoop, onder wie [[Verelst, Leon (1872-1955)|Leon Verelst]] de directeur van de brouwerschool, [[Frateur, Joseph Constant Leopold (1877-1946) |Leopold Frateur]] en [[Leplae, Edmond (1868-1941) |Edmond Leplae]]. Rector Adolphe Hebbelynck (1859-1939) benoemde in juli 1905 professor theologie [[Laminne, Jacques Joseph (1864-1924)|Jacques Laminne]] in het Landbouwinstituut als lesgever voor het vak "religieuze filosofie" en als voorzitter om zo een objectieve stem te krijgen in het conflict.  
  
<br/>De problemen bleven zich echter opstapelen en in oktober 1909 had Piéraerts een ultiem gesprek met de nieuwe rector Paulin Ladeuze (1870-1940), die hem ter verantwoording riep voor alle verwijten van zijn collega's waaronder ook zijn niet neutrale behandeling van de studenten en zijn financiële wanbeleid. De situatie bereikte een  kookpunt toen tijdens de deliberaties van de brouwerijschool in oktober 1909, in het bijzijn van [[Laminne, Jacques Joseph (1864-1924)| Laminne]], [[Biourge, Philibert (1864-1942)|Philibert Biourge]] en andere professoren, een fysiek conflict tussen Piéraerts en Verelst ontstond. Deze laatste verzocht, gesteund door zijn collega's, aan rector Ladeuze om Piéraerts te ontslaan. Op 12 oktober kreeg Piéraerts een officiële blaam. Om een einde te maken aan de situatie beloofde Ladeuze om voor Piéraerts een betrekking te zoeken, indien hij ontslag zou nemen uit zijn functies in het Landbouwinstituut. Deze nieuwe post werd gevonden bij het zopas opgerichte 1908 opgerichte Ministerie van Koloniën. Op 31 oktober bood Piéraerts zijn ontslag aan.  
+
<br/>De problemen bleven zich echter opstapelen en in oktober 1909 had Piéraerts een ultiem gesprek met de nieuwe rector Paulin Ladeuze (1870-1940), die hem ter verantwoording riep voor alle verwijten van zijn collega's, waaronder ook zijn niet neutrale behandeling van de studenten en zijn financiële wanbeleid. De situatie bereikte een  kookpunt toen kort daarop tijdens de deliberaties van de brouwerijschool, in het bijzijn van [[Laminne, Jacques Joseph (1864-1924)| Laminne]], [[Biourge, Philibert (1864-1942)|Philibert Biourge]] en andere professoren, een fysiek conflict tussen Piéraerts en Verelst ontstond. Deze laatste verzocht, gesteund door zijn collega's, rector Ladeuze om Piéraerts te ontslaan. Op 12 oktober kreeg Piéraerts een officiële blaam. Om een einde te maken aan de situatie beloofde Ladeuze om voor Piéraerts een betrekking te zoeken, indien hij ontslag zou nemen uit zijn functies in het Landbouwinstituut. Deze nieuwe post werd gevonden bij het zopas opgerichte 1908 opgerichte Ministerie van Koloniën. Op 31 oktober bood Piéraerts zijn ontslag aan. Enkele maanden later werd hij benoemd tot eerste directeur van het [[Instituut voor Scheikundig Onderzoek| Laboratorium voor Scheikundige en Handelskundige Opzoekingen]], dat aan de economische afdeling van het Koninklijk Museum van Belgisch Kongo was gehecht. Het laboratorium, dat zich in het Stanleypaviljoen bevond, wijdde zich aan de chemische studie van de grondstoffen en de verwerkings- en afzettingsmogelijkheden van alles wat er in of op de bodem van Belgisch Kongo aanwezig was. 
  
<br/>In 1910 werd Piéraerts benoemd tot eerste directeur van het [[Instituut voor Scheikundig Onderzoek| Laboratorium voor Scheikundige en Handelskundige Opzoekingen]], dat aan de economische afdeling van het Koninklijk Museum van Belgisch Kongo was gehecht. Het laboratorium, dat zich in het Stanleypaviljoen bevond, wijdde zich aan de chemische studie van de grondstoffen en de verwerkings- en afzettingsmogelijkheden van alles wat er in of op de bodem van Belgisch Kongo aanwezig was. Piéraerts startte er met onderzoek van suikerrijke gewassen. Dit lag in het verlengde van zijn onderzoek over koolhydraten, dat hij al begonnen was aan het Landbouwinstituut te Leuven, en waarover hij in 1908 al negen artikels gepubliceerd had.  
+
<br/> In 1914, bij de start van de Eerste Wereldoorlog, ontvluchtte Piéraerts zijn moederland. Hij verbleef enige tijd in het Institut Pasteur in Parijs. Hij werkte ook in het Koloniale Museum te Marseille en ging op zending naar Valencia in Spanje om er de aardnotencultuur te bestuderen. Na de wapenstilstand 1918 keerde Piéraerts terug naar België. Hij nam er zijn directeurschap van het [[Instituut voor Scheikundig Onderzoek| Laboratorium te Tervuren]] weer op. Bij koninklijk besluit van 22 april 1928 kreeg deze instelling een onafhankelijk statuut en werd het genoemd: "Laboratorium van Belgisch Kongo voor Scheikundige en Onialogische Onderzoeken".
  
<br/> In 1914, bij de start van de Eerste Wereldoorlog, ontvluchtte Piéraerts zijn moederland en verbleef in het Institut Pasteur in Parijs. Hij werkte ook in het Koloniale Museum te Marseille en werd op zending gezonden naar Valencia in Spanje om er de aardnotencultuur te bestuderen. In het Pasteurinstituut was hij gestart met de analyse van vetbestanddelen in koloniale planten. Zijn eerste analytisch onderzoek betrof de granen van de familie van de Cucurbitaceae (de komkommerfamilie). Hij publiceerde zijn resultaten onder andere in de Annalen van het Koloniaal Museum te Marseille.
+
<br/> Na de oprichting van het [[Koninklijke Academie voor Overzeese Wetenschappen - Académie Royale des Sciences d’Outre-Mer |Koninklijk Belgisch Koloniaal Instituut]] in 1928 werd Piéraerts als een van de eerste leden benoemd in de tweede klasse voor natuur -en geneeskundige wetenschappen. Piéraerts was een trouw lid van de zittingen van zijn klasse. Hij was van bij de oprichting op 3 mei 1929 tot aan zijn overlijden aanwezig op alle zittingen. Piéraerts was ook lesgever in de [[Instituut voor Tropische Geneeskunde-Institut de Médecine Tropicale|Koloniale School te Brussel]] over de geografische verspreiding van economisch waardevolle planten in Belgisch Kongo. Piéraerts ontving verschillende eretekens van België, Frankrijk en Portugal. Hij was lid van talrijke wetenschappelijke verenigingen zowel in België als in het buitenland.
  
<br/>Na de wapenstilstand in 1918 keerde Piéraerts terug naar België. Hij nam er zijn directeurschap van het Laboratorium te Tervuren weer op. Bij koninklijk besluit van 22 april 1928 kreeg dit Laboratorium een onafhankelijk statuut en werd het genoemd: "Laboratorium van Belgisch Kongo voor Scheikundige en Onialogische Onderzoeken". Samen met enkele medewerkers werd fytochemisch onderzoek uitgevoerd van koloniale plantengroepen die oliën, koolhydraten, etherische oliën en insecticiden bevatten. Later als lid van het Koloniaal Instituut bestudeerde hij ook planten die belangrijk waren vanuit medisch opzicht. Hij bestudeerde grondig de familie van de peulgewassen. Piéraerts publiceerde in totaal een zestigtal publicaties. Tot in 1925 publiceerde hij een 25- tal artikels onder eigen naam. Het eerste artikel met een medewerker werd gepubliceerd in 1925, namelijk met scheikundig ingenieur L. L'Heureux, die hem na zijn overlijden in 1931 opvolgde als directeur. Andere belangrijke medewerkers waren onder andere dr. L. Adriaens, scheikundig ingenieur E. Castagne en dr. P. Denis.  
+
<br/>Op 17 januari 1931 werd Pieraerts' overlijden herdacht. L. Adriaens en De Wildeman schreven in 1931 een "in memoriam" over respectievelijk hun directeur en collega, die zeer onverwachts overleden was. Beiden getuigden dat Piéraerts niet graag over zichzelf sprak, dat hij nors en onbehouwen kon zijn, maar daarnaast een enorm gedreven en uiterst kritische onderzoeker was met een "hart van goud". Ook [[Robyns, Walter (1901-1986)|Walter Robyns]], opvolger van De Wildeman, als directeur van de [[Nationale plantentuin van België – Jardin botanique national de Belgique|Rijksplantentuin]], schreef in 1960 een biografische nota.
  
<br/> Na de oprichting van het [[Koninklijke Academie voor Overzeese Wetenschappen - Académie Royale des Sciences d’Outre-Mer |Koninklijk Belgisch Koloniaal Instituut]] in 1928 werd Piéraerts als een van de eerste leden benoemd in de tweede klasse voor natuur -en geneeskundige wetenschappen. Piéraerts was een trouw lid van de zittingen van zijn klasse. Hij was van bij de oprichting op 3 mei 1929 tot aan zijn overlijden aanwezig op alle zittingen.  
+
<br/>
 +
===Werken===
 +
Piéraerts' onderzoek aan het Landbouwinstituut van Leuven betrof de koolhydraten. In 1908 had hij al negen artikels over dit thema gepubliceerd. In het verlengde van dit onderzoek richtte hij zich vanaf zijn directeurschap van het [[Instituut voor Scheikundig Onderzoek| Laboratorium voor Scheikundige en Handelskundige Opzoekingen]] op de studie van suikerrijke gewassen. Tijdens zijn verblijf aan het Institut Pasteur van Parijs startte hij met de analyse van vetbestanddelen in koloniale planten. Zijn eerste analytisch onderzoek betrof de granen van de familie van de Cucurbitaceae (de komkommerfamilie). Hij publiceerde zijn resultaten onder andere in de Annalen van het Koloniaal Museum te Marseille.
  
Op 17 januari 1931 werd zijn overlijden herdacht. In 1930 publiceerde zijn collega E. De Wildeman een uitvoerige necrologische nota over hem. Deze roemde Piéraerts, omdat die als eerste aangetoond had dat de scheikundige analyse van planten bij kon dragen opdat de morfologen de planten beter konden klasseren. Ook had hij kunnen aantonen dat er industriële mogelijkheden bestonden om bepaalde plantenonderdelen te gebruiken voor de productie van boter of zeep. Hij trachtte de Belgische ondernemers eveneens te overtuigen van de productie van koloniale plantaardige oliën, die even waardevol waren als deze van olijfolie. Hij was lesgever in de Koloniale School te Brussel over de geografische verspreiding van economisch waardevolle planten in Belgisch Kongo.  
+
<br/>Tijdens het interbellum voerden Piéraerts en zijn team van enkele medewerkers fytochemisch onderzoek uit van koloniale plantengroepen die oliën, koolhydraten, etherische oliën en insecticiden bevatten. Later als lid van het Koloniaal Instituut bestudeerde Piéraerts ook planten die belangrijk waren vanuit medisch opzicht. Hij bestudeerde grondig de familie van de peulgewassen. Piéraerts publiceerde in totaal een zestigtal publicaties. Tot in 1925 publiceerde hij een 25-tal artikels onder eigen naam. Het eerste artikel met een medewerker verscheen in 1925, namelijk met scheikundig ingenieur L. L'Heureux, die hem na zijn overlijden in 1931 opvolgde als directeur. Andere belangrijke medewerkers waren onder andere dr. L. Adriaens, scheikundig ingenieur E. Castagne en dr. P. Denis.
L. Adriaens en E. De Wildeman schreven in 1931 een "in memoriam" over respectievelijk hun directeur en collega, die zeer onverwachts, plots overleden was. Beiden getuigden dat Piéraerts niet graag over zichzelf sprak, dat hij nors en onbehouwen kon zijn, maar daarnaast een enorm gedreven en uiterst kritische onderzoeker was met een "hart van goud". Walter Robyns (1901-1986), opvolger van E. De Wildeman, als directeur van de Rijksplantentuin, schreef in 1960 een biografische nota.
 
  
<br/>Piéraerts ontving verschillende eretekens van België, Frankrijk en Portugal. Hij was lid van talrijke wetenschappelijke verenigingen zowel in België als in het buitenland.
+
<br/>In zijn uitvoerige necrologische notitie van 1930 benadrukte Emile De Wildeman dat zijn collega Piéraerts als eerste had aangetoond dat de scheikundige analyse van planten kon bijdragen tot een betere morfologische classificering van de plantenwereld. Ook had hij kunnen aantonen dat er industriële mogelijkheden bestonden om bepaalde plantenonderdelen te gebruiken voor de productie van boter of zeep. De Wildeman roemde Pieraerts ten slotte ook voor diens poging om Belgische ondernemers te overtuigen van het rendement van de productie van koloniale plantaardige oliën, die even waardevol waren als deze van olijfolie.
  
<br/>
 
 
===Bibliografie===
 
===Bibliografie===
 
*Adriaens, E.L., "L'Œuvre du prof. J. Pieraerts dans le domaine des oleagineux", in: ''CONGO, Revue générale de la Colonie belge'', 12 (1931), nr. 1, 1-4.
 
*Adriaens, E.L., "L'Œuvre du prof. J. Pieraerts dans le domaine des oleagineux", in: ''CONGO, Revue générale de la Colonie belge'', 12 (1931), nr. 1, 1-4.

Revision as of 11:56, 11 May 2016

ONDER CONSTRUCTIE! Voluit: Joseph-Jean-Marie Pieraerts
Agronoom, hoogleraar en ambtenaar, geboren op 10 januari 1868 in Mechelen, gestorven op 15 januari 1931 in Brussel.

Biografie

Piéraerts legde in 1884 het toelatingsexamen af voor de studies van landbouwingenieur aan de in 1878 opgerichte onafhankelijke Hogere Landbouwschool aan de Universiteit van Leuven. Hij behaalde dit diploma in 1888. Hierna koos hij voor de opleiding tot brouwer-ingenieur aan de Hogere Brouwersschool, die vanaf 1887 aan het Landbouwinstituut gehecht was. Ook deze opleiding beëindigde hij in 1893 succesvol. Tijdens zijn studie voor brouwer-ingenieur was Piéraerts preparator in het enige Laboratorium voor landbouwchemie, dat onder de leiding stond van professor August Theunis. Na het behalen van zijn diploma werd hij er bevorderd tot eerste assistent.


Ondertussen was in 1892 het Landbouwinstituut officieel verbonden aan de Faculteit Wetenschappen van de Leuvense Universiteit. In 1895 was bovendien aan de opleiding voor landbouwingenieur nog een vierde specialisatiejaar toegevoegd, waardoor het mogelijk werd om zich te specialiseren in de bosbouwkunde, de landbouwscheikunde, de agronomie en de koloniale landbouw. Door de uitbreiding van de vakken en de opsplitsing in twee oriëntaties ontstonden er meerdere vacatures. Piéraerts kreeg na het overlijden van professor Alphonse Demarbaix in 1899 de gelegenheid om deze laatste op te volgen in de leerstoel. Op voorspraak van de hoogleraar celbiologie Jean-Baptiste Carnoy werd Piéraerts benoemd als buitengewoon hoogleraar aan de Landbouwschool voor het vak "chemische dierkunde".[1]


Vanaf het academiejaar 1900-1901 doceerde Pieraerts verschillende chemische vakken en was hij verantwoordelijke voor de practica chemie. In de loop der jaren nam Piéraerts nog verschillende andere vakken voor zijn rekening, zowel in de Landbouwschool als in de Brouwersschool. Onder meer omdat aan elk gedoceerd vak een financiële vergoeding gekoppeld was, ontstond er een flinke concurrentie tussen Piéraerts en zijn collega's, waarvan de wedde niet erg hoog was. Door Piéraerts' - aldus de necrologische notitie van Emile De Wildeman - norse en onbehouwen karakter werd de toestand in het Landbouwinstituut stilaan onhoudbaar. Piéraerts lag met heel wat van zijn collega's overhoop, onder wie Leon Verelst de directeur van de brouwerschool, Leopold Frateur en Edmond Leplae. Rector Adolphe Hebbelynck (1859-1939) benoemde in juli 1905 professor theologie Jacques Laminne in het Landbouwinstituut als lesgever voor het vak "religieuze filosofie" en als voorzitter om zo een objectieve stem te krijgen in het conflict.


De problemen bleven zich echter opstapelen en in oktober 1909 had Piéraerts een ultiem gesprek met de nieuwe rector Paulin Ladeuze (1870-1940), die hem ter verantwoording riep voor alle verwijten van zijn collega's, waaronder ook zijn niet neutrale behandeling van de studenten en zijn financiële wanbeleid. De situatie bereikte een kookpunt toen kort daarop tijdens de deliberaties van de brouwerijschool, in het bijzijn van Laminne, Philibert Biourge en andere professoren, een fysiek conflict tussen Piéraerts en Verelst ontstond. Deze laatste verzocht, gesteund door zijn collega's, rector Ladeuze om Piéraerts te ontslaan. Op 12 oktober kreeg Piéraerts een officiële blaam. Om een einde te maken aan de situatie beloofde Ladeuze om voor Piéraerts een betrekking te zoeken, indien hij ontslag zou nemen uit zijn functies in het Landbouwinstituut. Deze nieuwe post werd gevonden bij het zopas opgerichte 1908 opgerichte Ministerie van Koloniën. Op 31 oktober bood Piéraerts zijn ontslag aan. Enkele maanden later werd hij benoemd tot eerste directeur van het Laboratorium voor Scheikundige en Handelskundige Opzoekingen, dat aan de economische afdeling van het Koninklijk Museum van Belgisch Kongo was gehecht. Het laboratorium, dat zich in het Stanleypaviljoen bevond, wijdde zich aan de chemische studie van de grondstoffen en de verwerkings- en afzettingsmogelijkheden van alles wat er in of op de bodem van Belgisch Kongo aanwezig was.


In 1914, bij de start van de Eerste Wereldoorlog, ontvluchtte Piéraerts zijn moederland. Hij verbleef enige tijd in het Institut Pasteur in Parijs. Hij werkte ook in het Koloniale Museum te Marseille en ging op zending naar Valencia in Spanje om er de aardnotencultuur te bestuderen. Na de wapenstilstand 1918 keerde Piéraerts terug naar België. Hij nam er zijn directeurschap van het Laboratorium te Tervuren weer op. Bij koninklijk besluit van 22 april 1928 kreeg deze instelling een onafhankelijk statuut en werd het genoemd: "Laboratorium van Belgisch Kongo voor Scheikundige en Onialogische Onderzoeken".


Na de oprichting van het Koninklijk Belgisch Koloniaal Instituut in 1928 werd Piéraerts als een van de eerste leden benoemd in de tweede klasse voor natuur -en geneeskundige wetenschappen. Piéraerts was een trouw lid van de zittingen van zijn klasse. Hij was van bij de oprichting op 3 mei 1929 tot aan zijn overlijden aanwezig op alle zittingen. Piéraerts was ook lesgever in de Koloniale School te Brussel over de geografische verspreiding van economisch waardevolle planten in Belgisch Kongo. Piéraerts ontving verschillende eretekens van België, Frankrijk en Portugal. Hij was lid van talrijke wetenschappelijke verenigingen zowel in België als in het buitenland.


Op 17 januari 1931 werd Pieraerts' overlijden herdacht. L. Adriaens en De Wildeman schreven in 1931 een "in memoriam" over respectievelijk hun directeur en collega, die zeer onverwachts overleden was. Beiden getuigden dat Piéraerts niet graag over zichzelf sprak, dat hij nors en onbehouwen kon zijn, maar daarnaast een enorm gedreven en uiterst kritische onderzoeker was met een "hart van goud". Ook Walter Robyns, opvolger van De Wildeman, als directeur van de Rijksplantentuin, schreef in 1960 een biografische nota.


Werken

Piéraerts' onderzoek aan het Landbouwinstituut van Leuven betrof de koolhydraten. In 1908 had hij al negen artikels over dit thema gepubliceerd. In het verlengde van dit onderzoek richtte hij zich vanaf zijn directeurschap van het Laboratorium voor Scheikundige en Handelskundige Opzoekingen op de studie van suikerrijke gewassen. Tijdens zijn verblijf aan het Institut Pasteur van Parijs startte hij met de analyse van vetbestanddelen in koloniale planten. Zijn eerste analytisch onderzoek betrof de granen van de familie van de Cucurbitaceae (de komkommerfamilie). Hij publiceerde zijn resultaten onder andere in de Annalen van het Koloniaal Museum te Marseille.


Tijdens het interbellum voerden Piéraerts en zijn team van enkele medewerkers fytochemisch onderzoek uit van koloniale plantengroepen die oliën, koolhydraten, etherische oliën en insecticiden bevatten. Later als lid van het Koloniaal Instituut bestudeerde Piéraerts ook planten die belangrijk waren vanuit medisch opzicht. Hij bestudeerde grondig de familie van de peulgewassen. Piéraerts publiceerde in totaal een zestigtal publicaties. Tot in 1925 publiceerde hij een 25-tal artikels onder eigen naam. Het eerste artikel met een medewerker verscheen in 1925, namelijk met scheikundig ingenieur L. L'Heureux, die hem na zijn overlijden in 1931 opvolgde als directeur. Andere belangrijke medewerkers waren onder andere dr. L. Adriaens, scheikundig ingenieur E. Castagne en dr. P. Denis.


In zijn uitvoerige necrologische notitie van 1930 benadrukte Emile De Wildeman dat zijn collega Piéraerts als eerste had aangetoond dat de scheikundige analyse van planten kon bijdragen tot een betere morfologische classificering van de plantenwereld. Ook had hij kunnen aantonen dat er industriële mogelijkheden bestonden om bepaalde plantenonderdelen te gebruiken voor de productie van boter of zeep. De Wildeman roemde Pieraerts ten slotte ook voor diens poging om Belgische ondernemers te overtuigen van het rendement van de productie van koloniale plantaardige oliën, die even waardevol waren als deze van olijfolie.

Bibliografie

  • Adriaens, E.L., "L'Œuvre du prof. J. Pieraerts dans le domaine des oleagineux", in: CONGO, Revue générale de la Colonie belge, 12 (1931), nr. 1, 1-4.
  • De Wildeman, Emile "Notice Nécrologique, Joseph-Jean-Marie PIÉRAERTS (1868-1931)", in: Bulletin de l'Institut royale Coloniale belge, 3 (1932), 23-36. (met publicatielijst).
  • Robyns, Walter, "Piéraerts, directeur du Laboratoire de recherches chimiques et onialogiques de Tervuren", Acad. roy. Science. d'Outre- Mer, Biographie Belge d'Outre- Mer, tome VI, 1968, col.818-822 (eveneens met publicatielijst).
  • Woestenborghs, B., Hermans, R. en Segers, Y., In het spoor van Demeter. Faculteit Bio-ingenieurswetenschappen K.U.Leuven, 1878-2003, Leuven, 2005, 57 en 60.
  • Woestenborghs, Bert, Een stukje geschiedenis.Gedreven door amibitie en rivaliteit: professor Joseph Pieraerts, in: Nieuwsbrief, 7 (2004), nr. 2, 8-9 (geraadpleegd op 26 november 2012, om 15:00).
  • Diser, Lyvia, Wetenschap op de proef. Laboratoria in het Belgisch overheidsbeleid (1870-1940), Leuven, 2016.
  • Deelstra, Hendrik, Piéraerts, Joseph, onuitgegeven nota, 2016.
  • De titel van "buitengewoon hoogleraar" werd pas in 1914 vervangen door de titel van "docent".