De Royal Society of Londen vierde in 2015 het 350ste bestaan van haar tijdschrift. Met gepaste fierheid, want de Philosophical Transactions, waarvan het openingsnummer op 6 maart 1665 verscheen, is het eerste en dus langstlopende wetenschapstijdschrift ooit. Van bij het ontstaan oogstte het blad internationaal succes en werd het in vele landen geïmiteerd. Op "Belgisch" grondgebied duurde het veel langer voor gelijkaardige grootschalige projecten van de grond kwamen. Op de teller van ons oudste nationaal tijdschrift, de “Correspondance mathématique et fysique”, staan 190 lentes. Maar de korte geschiedenis van de Correspondance (1825-1838) is minstens even bewogen als die van zijn gevierde Britse voorbeeld.
De Republiek der Letteren
|
De wiskundige Adolphe Quetelet bepleitte de nood aan een nationaal tijdschrift voor wetenschappen.
|
De astronoom-wiskundige Adolphe Quetelet was de eerste die het nut zag van een eigen tijdschrift gewijd aan natuurwetenschappen, wiskunde en fysica in het bijzonder. Volgens Quetelet werden deze disciplines in België grondig ondergewaardeerd. Het tijdschrift zou ook de banden tussen Belgische (Zuid-Nederlandse) geleerden aanhalen. Quetelet droomde van een 'République des Sciences', die samenwerking tussen de hopeloos verdeelde Belgische geleerden zou stimuleren.
Er circuleerden natuurlijk al tijdschriften die wetenschap in hun rubrieken opnamen, zoals de Mémoires de l’Académie de Bruxelles, de Annales Belgiques des Sciences, Arts en Littérature en de Messager des Sciences et des Arts. Maar de natuurwetenschappen moesten de bladruimte delen met andere rubrieken. De enige periodiek die zich wel uitsluitend aan natuurkunde had gewijd, de Annales générales de Sciences physiques, was ondanks de ronkende namen van zijn stichters – Jean-Baptiste Van Mons, Jean-Baptiste Bory de Saint-Vincent en Pierre Drapiez - geen hoogvlieger geweest. Het blad was in 1822, drie jaar na zijn stichting, geruisloos ten onder gegaan.
Quetelet deelde zijn plan met zijn collega en leermeester, de Gentse hoogleraar Jean Garnier. Zijn keuze voor deze wiskundige van Franse origine was weloverwogen. Enige jaren tevoren was Garnier medestichter van de Annales belgiques geweest. Hij had dus ervaring met de redactie van een tijdschrift. Bovendien had Garnier connecties in het landelijk en internationaal wetenschapsmilieu.
|
De wiskundehoogleraar Jean Garnier had ervaring met het uitgeven van tijdschriften
|
De Correspondance Mathématique et Fysique
In 1825 was de kogel door de kerk: onder de naam Correspondance mathémathique et fysique kondigden de twee mannen de nakende lancering van hun nieuwe wetenschapsbulletin aan. Zoals de naam aangaf, zou het blad zich aan wiskunde en fysica wijden. Ook verwante wetenschappen, zoals astronomie, meteorologie en statistiek zouden een volwaardige plaats krijgen. Garnier pleitte er nog voor om het tijdschrift ook voor andere disciplines, zoals biologie en andere natuurwetenschappen (histoire naturelle) open te stellen. Maar dat voorstel botste op een geërgerde Quetelet. Chemie kon er nog net bij, aldus deze laatste, maar natuurhistorie, dat was er toch teveel aan. Het tijdschrift had er geen behoefte aan om dicht te slibben 'met studies over pomologie, perologie en andere confituren’.[1]
Daarmee was de kous af. In maart 1825 rolde het eerste nummer van de Correspondance van de persen.[2] Het schonk aandacht aan wiskundige vraagstukken, waarbij lezers werden uitgenodigd om een elegant antwoord te formuleren. Wetenschappelijke studies en memoires en recensies van wetenschappelijke werken vulden de overige pagina’s. Er verschenen dat jaar nog zes nummers, die samen het eerste volume vormden.
'Ons rotverwend kind'
|
Het eerste nummer van de Correspondance.
|
Bij de lancering telde de Correspondance honderd abonnees, die hadden ingetekend voor zeven florijnen per jaar. Hun namen kregen een vermelding voorin. De Koninklijke Academie van Brussel was vertegenwoordigd in de personen van onder meer Gaspard Pagani, Germinal Dandelin en Jacobus Utenhoven. Verder bevatte de lijst intekenaars van de zes rijksuniversiteiten, zoals de Luikse chemiehoogleraar Jean Delvaux, de Gentse studenten wetenschappen Daniel Mareska en Pierre Verhulst en de Leuvense De Reiffenberg. Ook middelbare schoolleraren, onder wie Alexis Timmermans en geïnteresseerde wetenschapsamateurs namen een abonnement. Quetelet had de regering in Den Haag zover gekregen dat ook zij inschreef voor twintig exemplaren.
De vele lofbetuigingen van buitenlandse wetenschapstijdschriften en geleerden ten spijt, was de inschrijvingslijst al met al eerder mager. Het ronselen van abonnees was geen sinecure geweest, tot ontgoocheling van Quetelet. Ook het voorbehouden recht van abonnees om in het tijdschrift te publiceren had niet de gewenste toestroom opgeleverd. Tegen het einde van 1825 was het aantal abonnees al gestegen tot een bescheiden driehonderd, onder wie Jean-Baptist van Mons, Jean François Lemaire, Jacques Guillaume Crahay en Joseph Plateau. Deze laatste liet zijn trouwe pennenvriend Quetelet vaak de primeur van belangrijk onderzoek dat hij had afgerond.
Ondanks een gestage stijging van het lezersaantal, konden de inkomsten de kosten van het eerste volume nauwelijks dekken. De tweede jaargang sloeg een diepe krater in het budget. De precaire financiële situatie bracht latente spanningen en wantrouwen tussen de twee redacteurs aan de oppervlakte. Omdat Garnier in Gent woonde waar het tijdschrift werd gedrukt, kon hij makkelijker zijn stempel op de redactie van het tijdschrift drukken. Quetelet verdacht zijn compagnon ervan zijn taak niet al te ernstig te nemen. Herhaaldelijk klaagden abonnees dat zij hun exemplaar niet ontvingen. Bovendien had Garnier er volgens zijn voormalige pupil een handje van weg om eenzijdig te bepalen wat in het tijdschrift zou verschijnen, zonder zijn coredacteur op de hoogte te brengen. Dat Garnier er een sport van maakte om in de Correspondance de wiskundige bewijsvoeringen van Quetelet onderuit te halen, maakte diens ergernis voor de cavalier seul alleen groter.
Fundamenteler waren de meningsverschillen over de richting die het tijdschrift moest uitgaan. Volgens Garnier diende de Correspondance in de eerste plaats een nationale periodiek te zijn, waarin niet alleen geleerden maar ook scholieren, studenten en leraren hun gading konden vinden. In die zin reikten de ambities van Quetelet verder. De Correspondance waarvan Quetelet droomde, was een bruisend forum voor geleerden uit verschillende landen. Net als Henry Oldenburg, de redacteur van de Philosophical Transactions een ruime eeuw eerder, was Quetelet een man van connecties. Hij beschikte over een enorm netwerk van correspondenten in alle uithoeken van Europa. Quetelets visie vond bij Garnier echter geen weerklank.
In april 1826 hakten de mannen een moeilijke knoop door: Quetelet werd enige redacteur. Hoewel hij Garnier het redacteurschap aanbood, was het duidelijk dat de astronoom niet graag zijn 'enfant gâté', zoals hij het tijdschrift liefkozend noemde, uit handen gaf. Garnier trok zich terug, maar bleef welwillend zijn medewerking verlenen. Het blad zou voortaan in Brussel worden gedrukt. [3]
De overname kon niet verhinderen dat het tijdschrift in vrije val raakte en massaal intekenaars onder studenten en scholieren verloor. Quetelet was vooral verbitterd over wat hij ervoer als het verlies van steun vanwege de Belgische wetenschapsgemeenschap. In zijn blad stonden haast uitsluitend nog bijdragen van buitenlandse geleerden – weliswaar grote namen als Alexander von Humboldt en André-Marie Ampère. Het tijdschrift verscheen niet in 1833 en 1834, en tegen dat in 1835 volume 8 verscheen, zat de redacteur op zijn tandvlees. In 1836 droeg hij de regie van het blad over aan de uitgeverij Société Hauman, Catoir et Cie. Hij garandeerde nu nog enkel de inhoudelijke vormgeving. Een tijdlang liepen de zaken weer goed. Het aantal abonnees steeg opnieuw en het blad bouwde stilaan in binnen- en buitenland een degelijke reputatie op. Het was dan ook onduidelijk waarom uitgeverij Hauman in 1839 besliste de druk van de Correspondance stop te zetten.
Na de Correspondance
Het wegvallen van de Correspondance liet een leegte in de wetenschapswereld. In 1874 besloten Paul Mansion en Eugène Catalan een vervolg op het blad van Garnier en Quetelet te creëren. De Nouvelle Correspondance Mathématique hield het langer uit dan zijn illustere voorganger. In 1880 werd het op zijn beurt omgedoopt tot Mathesis Het verscheen nog tot 1964.[4]
|