Difference between revisions of "Geschiedenis van de wetenschappen in België"
m |
m |
||
Line 30: | Line 30: | ||
<br/> | <br/> | ||
− | [[file: Logo NCGW.jpg| | + | [[file: Logo NCGW.jpg|120px|right]] |
Hoewel vele van deze naoorlogse wetenschapshistorici deel uitmaakten van academia, bleef een institutionele organisatie achterwege. Terwijl op internationaal gebied wetenschapsgeschiedenis na de Tweede Wereldoorlog tot een zelfstandig onderzoeksgebied met eigen methoden en publicaties uitgroeide, lukte het in België niet om de wetenschapsgeschiedenis een eigen plaats te geven binnen de academische wereld. Dit was gedeeltelijk het gevolg van de communautarisering van het land, waardoor nationale samenwerkingsverbanden steeds moeilijker werden. Het hele veld raakte versnipperd in een groot aantal organisaties en verenigingen. Een aantal initiatieven dateert uit deze tijd: de oprichting van het [[Nationaal Centrum voor de Geschiedenis van de Wetenschappen]] aan de Koninklijke Bibliotheek Albert I (1957), de stichting van het tijdschrift ''Scientiarum Historia'' (1959) en de oprichting van het [[Zuidnederlands Genootschap voor de Geschiedenis der Geneeskunde, Wiskunde, Natuurwetenschappen en Techniek]] (1960). Zelfs de oprichting van het [[Nationaal Comité voor Logica, geschiedenis en filosofie der wetenschappen]], onder de hoede van de Académie royale des Sciences, des Lettres et des Beaux-Arts de Belgique en de Koninklijke Academie voor Wetenschappen, Letteren en Schone Kunsten van België, kon nauwelijks vooruitgang brengen: het nam in wezen een aantal activiteiten van het Belgisch Comité over. Nog in 1970 klonk de klacht dat wetenschapsgeschiedenis door universiteiten miskend werd en daardoor geen kans tot academische ontwikkeling kreeg. Geen enkele van de organen en verenigingen ondernam nochtans actie om de situatie te kenteren. Vanaf de jaren 1980 ontstond een nieuw elan: wetenschapsgenootschappen zoals het [[Nationaal Comité voor Logica, geschiedenis en filosofie der wetenschappen]] en het [[Zuidnederlands Genootschap voor de Geschiedenis der Geneeskunde, Wiskunde, Natuurwetenschappen en Techniek]] - onder voorzitterschap van [[Bockstaele, Paul P. (1920-2009)|Paul Bockstaele]] – vonden een nieuwe adem. Aan zowat alle universiteiten ontstonden onderzoeksgroepen die vanuit verschillende invalshoeken de geschiedenis van de wetenschappen bestudeerden. Met de steun van de universitaire overheden, de academiën en het [[Nationaal Fonds voor Wetenschappelijk Onderzoek]] veroverde wetenschapsgeschiedenis aan het begin van de jaren 1990 een bescheiden plaats in het wetenschappelijk onderzoek in België. | Hoewel vele van deze naoorlogse wetenschapshistorici deel uitmaakten van academia, bleef een institutionele organisatie achterwege. Terwijl op internationaal gebied wetenschapsgeschiedenis na de Tweede Wereldoorlog tot een zelfstandig onderzoeksgebied met eigen methoden en publicaties uitgroeide, lukte het in België niet om de wetenschapsgeschiedenis een eigen plaats te geven binnen de academische wereld. Dit was gedeeltelijk het gevolg van de communautarisering van het land, waardoor nationale samenwerkingsverbanden steeds moeilijker werden. Het hele veld raakte versnipperd in een groot aantal organisaties en verenigingen. Een aantal initiatieven dateert uit deze tijd: de oprichting van het [[Nationaal Centrum voor de Geschiedenis van de Wetenschappen]] aan de Koninklijke Bibliotheek Albert I (1957), de stichting van het tijdschrift ''Scientiarum Historia'' (1959) en de oprichting van het [[Zuidnederlands Genootschap voor de Geschiedenis der Geneeskunde, Wiskunde, Natuurwetenschappen en Techniek]] (1960). Zelfs de oprichting van het [[Nationaal Comité voor Logica, geschiedenis en filosofie der wetenschappen]], onder de hoede van de Académie royale des Sciences, des Lettres et des Beaux-Arts de Belgique en de Koninklijke Academie voor Wetenschappen, Letteren en Schone Kunsten van België, kon nauwelijks vooruitgang brengen: het nam in wezen een aantal activiteiten van het Belgisch Comité over. Nog in 1970 klonk de klacht dat wetenschapsgeschiedenis door universiteiten miskend werd en daardoor geen kans tot academische ontwikkeling kreeg. Geen enkele van de organen en verenigingen ondernam nochtans actie om de situatie te kenteren. Vanaf de jaren 1980 ontstond een nieuw elan: wetenschapsgenootschappen zoals het [[Nationaal Comité voor Logica, geschiedenis en filosofie der wetenschappen]] en het [[Zuidnederlands Genootschap voor de Geschiedenis der Geneeskunde, Wiskunde, Natuurwetenschappen en Techniek]] - onder voorzitterschap van [[Bockstaele, Paul P. (1920-2009)|Paul Bockstaele]] – vonden een nieuwe adem. Aan zowat alle universiteiten ontstonden onderzoeksgroepen die vanuit verschillende invalshoeken de geschiedenis van de wetenschappen bestudeerden. Met de steun van de universitaire overheden, de academiën en het [[Nationaal Fonds voor Wetenschappelijk Onderzoek]] veroverde wetenschapsgeschiedenis aan het begin van de jaren 1990 een bescheiden plaats in het wetenschappelijk onderzoek in België. | ||
Revision as of 15:00, 9 October 2013
De wortels van de Belgische wetenschapsgeschiedenis gaan terug tot de Renaissancetijd, toen onder invloed van het humanisme aan de Universiteit van Leuven een historische interesse voor de klassieke wetenschappen opbloeide. De belangstelling uitte zich vooral in de uitgave van kritische edities van bronnen en bio-bibliografische werken.[1] Van een echte wetenschapshistoriografie werd slechts stilaan sprake vanaf de scharnierperiode die uitmondde in de Belgische revolutie, toen de basis van het Belgisch wetenschapsbestel werd gelegd. Samen met de oprichting van belangrijke nationale wetenschapsinstituten - de universiteiten, de Koninklijke Militaire School, de Brusselse Academie voor wetenschappen en de Sterrenwacht - ontstond toen namelijk een grote belangstelling voor de historische achtergrond van de ‘nationale’ wetenschappen. Sommigen, zoals de Gentse rector Frans-Peter Cassel, propageerden bovendien het nut van onderricht van wetenschapsgeschiedenis aan studenten. Als gevolg hiervan zagen een aanzienlijk aantal wetenschapshistorische bijdragen, geschreven door Gentse geleerden, het licht. De meeste van deze bijdragen waren biografisch van aard, hoewel ook een aantal werken verschenen die de Belgische wetenschapsgeschiedenis binnen een breder cultureel kader belichtten.[2] Cultureel-wetenschappelijke tijdschriften zoals het door Jean Garnier en Adolphe Quetelet opgerichte Correspondance mathématique et physique vormden het forum voor dit soort publicaties. Vooral de geneeskunde vond in de eerste decennia na de revolutiejaren een aantal bekwame geschiedbeoefenaars, zoals Adolphe Burggraeve en Cornelius Broeckx. De Académie de Médecine en lokale geneeskundige genootschappen moedigden historisch onderzoek aan, onder meer door het uitschrijven van prijsvragen.[3] De geschiedschrijving van de natuurwetenschappen kwam heel wat langzamer van de grond. Net als bij de geneeskunde werden ook hier hier voornamelijk biografische studies over grote voorlopers geproduceerd, zoals de reeks befaamde plantkundigen die Jean Kickx van een notitie voorzag, en overzichten over recente ontwikkelingen, zoals Jean Garniers artikel Histoire des sciences pendant la Révolution française (1817).
Hoewel vele van deze naoorlogse wetenschapshistorici deel uitmaakten van academia, bleef een institutionele organisatie achterwege. Terwijl op internationaal gebied wetenschapsgeschiedenis na de Tweede Wereldoorlog tot een zelfstandig onderzoeksgebied met eigen methoden en publicaties uitgroeide, lukte het in België niet om de wetenschapsgeschiedenis een eigen plaats te geven binnen de academische wereld. Dit was gedeeltelijk het gevolg van de communautarisering van het land, waardoor nationale samenwerkingsverbanden steeds moeilijker werden. Het hele veld raakte versnipperd in een groot aantal organisaties en verenigingen. Een aantal initiatieven dateert uit deze tijd: de oprichting van het Nationaal Centrum voor de Geschiedenis van de Wetenschappen aan de Koninklijke Bibliotheek Albert I (1957), de stichting van het tijdschrift Scientiarum Historia (1959) en de oprichting van het Zuidnederlands Genootschap voor de Geschiedenis der Geneeskunde, Wiskunde, Natuurwetenschappen en Techniek (1960). Zelfs de oprichting van het Nationaal Comité voor Logica, geschiedenis en filosofie der wetenschappen, onder de hoede van de Académie royale des Sciences, des Lettres et des Beaux-Arts de Belgique en de Koninklijke Academie voor Wetenschappen, Letteren en Schone Kunsten van België, kon nauwelijks vooruitgang brengen: het nam in wezen een aantal activiteiten van het Belgisch Comité over. Nog in 1970 klonk de klacht dat wetenschapsgeschiedenis door universiteiten miskend werd en daardoor geen kans tot academische ontwikkeling kreeg. Geen enkele van de organen en verenigingen ondernam nochtans actie om de situatie te kenteren. Vanaf de jaren 1980 ontstond een nieuw elan: wetenschapsgenootschappen zoals het Nationaal Comité voor Logica, geschiedenis en filosofie der wetenschappen en het Zuidnederlands Genootschap voor de Geschiedenis der Geneeskunde, Wiskunde, Natuurwetenschappen en Techniek - onder voorzitterschap van Paul Bockstaele – vonden een nieuwe adem. Aan zowat alle universiteiten ontstonden onderzoeksgroepen die vanuit verschillende invalshoeken de geschiedenis van de wetenschappen bestudeerden. Met de steun van de universitaire overheden, de academiën en het Nationaal Fonds voor Wetenschappelijk Onderzoek veroverde wetenschapsgeschiedenis aan het begin van de jaren 1990 een bescheiden plaats in het wetenschappelijk onderzoek in België.
Noten
|