Geschiedenis van de wetenschappen in België
Discipline met diepe wortels.
De meeste van deze bijdragen waren biografisch van aard, hoewel ook een aantal werken verschenen die de Belgische wetenschapsgeschiedenis binnen een breder cultureel kader belichtten.[2] Cultureel-wetenschappelijke tijdschriften zoals het door Jean Garnier en Adolphe Quetelet opgerichte Correspondance mathématique et physique vormden het forum voor dit soort publicaties. Vooral de geneeskunde vond in de eerste decennia na de revolutiejaren een aantal bekwame geschiedbeoefenaars, zoals Adolphe Burggraeve en Cornelius Broeckx. De Académie de Médecine en lokale geneeskundige genootschappen moedigden historisch onderzoek aan, onder meer door het uitschrijven van prijsvragen.[3] De geschiedschrijving van de natuurwetenschappen kwam heel wat langzamer van de grond. Net als bij de geneeskunde werden ook hier hier voornamelijk biografische studies over grote voorlopers geproduceerd, zoals de reeks befaamde plantkundigen die Jean Kickx van een notitie voorzag, en overzichten over recente ontwikkelingen, zoals Jean Garniers artikel Histoire des sciences pendant la Révolution française (1817).
Quetelet en de positivistische insteek
Wetenschapsgeschiedenis in dienst van het hedenQuetelets algemene kijk op de Belgische wetenschapsgeschiedenis vormde in de daaropvolgende decennia het kader waarbinnen een brede waaier van wetenschapshistorische thema’s opbloeiden. Onder meer de rol van de oude Leuvense universiteit in de ontwikkeling van de wetenschappen – stimulerend of belemmerend? - en de zaak Galilei brachten grote controverses tussen wetenschapshistorici op gang. Ook de opkomst van het neothomisme wakkerde bij katholieke geleerden de belangstelling voor antieke wetenschap aan. Onder andere de Leuvense hoogleraren Julien Thirion, Jacques Laminne en Alphonse Proost en de kerkgeleerde Georges Monchamp publiceerden standaardwerken over klassieke astronomie, fysica en cartesianisme. Een ideologische of politiek geladenheid was in deze historische studies geen uitzondering. De verheerlijking van de natie of de Vlaamse cultuur, of de verdediging van het katholieke geloof vormden rode draden. Zo stond het wetenschapshistorisch onderzoek van Jean-Hubert van Raemdonck in het teken van de recuperatie van de cartograaf Gerard Mercator als Vlaming. België was ook het referentiekader in de historische studies over geografie en weerkunde van respectievelijk Henri-Emmanuel Wauwermans en Jean Vincent.
Rijkgeschakeerde discipline
Voorzichtige bloei
Hoewel vele van deze naoorlogse wetenschapshistorici deel uitmaakten van academia, bleef een institutionele organisatie achterwege. Terwijl op internationaal gebied wetenschapsgeschiedenis na de Tweede Wereldoorlog tot een zelfstandig onderzoeksgebied met eigen methoden en publicaties uitgroeide, lukte het in België niet om de wetenschapsgeschiedenis een eigen plaats te geven binnen de academische wereld. Dit was gedeeltelijk het gevolg van de communautarisering van het land, waardoor nationale samenwerkingsverbanden steeds moeilijker werden. Het hele veld raakte versnipperd in een groot aantal organisaties en verenigingen. Een aantal initiatieven dateert uit deze tijd: de oprichting van het Nationaal Centrum voor de Geschiedenis van de Wetenschappen aan de Koninklijke Bibliotheek Albert I (1957), de stichting van het tijdschrift Scientiarum Historia (1959) en de oprichting van het Zuidnederlands Genootschap voor de Geschiedenis der Geneeskunde, Wiskunde, Natuurwetenschappen en Techniek (1960).
Zelfs de oprichting van het Nationaal Comité voor Logica, geschiedenis en filosofie der wetenschappen, onder de hoede van de Académie royale des Sciences, des Lettres et des Beaux-Arts de Belgique en de Koninklijke Academie voor Wetenschappen, Letteren en Schone Kunsten van België, kon nauwelijks vooruitgang brengen: het nam in wezen een aantal activiteiten van het Belgisch Comité over. Nog in 1970 klonk de klacht dat wetenschapsgeschiedenis door universiteiten miskend werd en daardoor geen kans tot academische ontwikkeling kreeg. Geen enkele van de organen en verenigingen ondernam nochtans actie om de situatie te kenteren.
Een hoopvolle toekomst voor wetenschapsgeschiedenis
|
Noten
- ↑ Onder meer Gerard Mercator verzorgde kritische bronuitgaven van klassieke wiskundigen en Valerius Andreas was verantwoordelijk voor de uitgave van de eerste bibliografische verzamelwerken. Pieter-Jozef Heylen vormde met zijn inventaris van technische uitvindingen in die periode een uitzondering ( "Dissertatio de inventis Belgarum", Mémoires de l'Académie Impériale et Royale des Sciences et Belles-Lettres de Bruxelles, vol. 5 (1788), p. 74-112).
- ↑ Zie bijvoorbeeld Octave Delepierre, of Félix Victor Goethals: zie de lijst van Bronnen voor de Wetenschapshistoriografie.
- ↑ Zie bijvoorbeeld Corneille Broeckx, Essai sur l'histoire de la médecine belge avant le XIXe siècle, Brussel, 1838 als antwoord op een prijsvraag van de Société de médecine de Gand.
- ↑ zie de lijst van Bronnen voor de Wetenschapshistoriografie.
- ↑ Directe navolging heeft Quetelet nauwelijks gehad. Zijn assistent en biograaf Edouard Mailly schreef in 1883 weliswaar een tweedelige Histoire de l'Académie Impériale et Royale des Sciences et Belles-Lettres de Bruxelles dat volledig in het kader van Quetelets opvattingen paste.
- ↑ Zie de lijst van Bronnen voor de Wetenschapshistoriografie.
- ↑ Zie de lijst van Bronnen voor de Wetenschapshistoriografie.
- ↑ Zie de lijst van Bronnen voor de Wetenschapshistoriografie.
- ↑ Zie de lijst van Bronnen voor de Wetenschapshistoriografie.
Bibliografie
- Vanpaemel, Geert, "Wetenschapsgeschiedenis in België" in: Halleux e.a. (red.), Geschiedenis van de Wetenschappen in België van de Oudheid tot 1815, Brussel, 2001, 419-432.
- Vanpaemel, Geert, "Versnippering of diversiteit? De Belgische wetenschapsgeschiedenis na de Tweede Wereldoorlog,", in: Studium, 6 (2013), nr. 3/4, 149-158.